dikwerf zeer gemakkelijk waarneembaar, gelijk blijkt uit nevensstaande afbeelding, vervaardigd naar een stuk van een door Pholaden doorboorden steen, dat afkomstig is van den Westkappelschen zeedijk.
Stuk steen van den Westkappelschen dijk, met boorgaten van pholaden. Bij a a kringvormige groeve daarin.
Ook had bonanni er bijgevoegd, dat het dier zich met zijn voet op de rots vasthecht en dan zijn schelp als een vijl of rasp gebruikt om het gat te boren. Het blijkt echter niet, dat hij daarvan zelf ooggetuige is geweest, maar bijna eene eeuw later, in 1773, gaf leendert bomme eene zeer juiste en uitvoerige beschrijving van de wijze hoe dit boren geschiedt. Hij bezigde voor zijne waarneming een stuk kalksteen, waarin eene Pholade bevat was, zaagde dat stuk in de lengterigting van het gat door, in diervoege dat hij door eene spleet het dier kon gadeslaan, plaatste het in zeewater, en zag hoe het door heen en weder gaande bewegingen van links naar regts en dan weder terugkeerende van regts naar links, allengs het gat uitboorde, waarbij het fijne poeder door de spleet in het water geraakte en het gat al dieper en dieper werd, tot dat eindelijk het dier het geheele stuk steen doorboord had en door de opening heen in het water viel.
Deze hoogst opmerkelijke en afdoende waarneming was echter onopgemerkt voorbij gegaan; zij scheen althans geheel vergeten, toen in 1850 caillaud de merkwaardige ontdekking deed van Pholaden die hunne gaten niet in kalksteen maar in gneis hadden geboord, derhalve in een gesteente waarvan de bestanddeelen, kwarts, veldspaath, glimmer enz., zelfs aan sterke minerale zuren weêrstand bieden. Drie jaren later maakte Robertron zijne waarnemingen, aan levende Pholaden in kalkrots verrigt, bekend, die hetzelfde leerden als het vroeger onderzoek van bomme, dat bij die gelegenheid door den reeds hoog bejaarden g. vrolik aan de