Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/749

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
323
IETS OVER DEN GOUDVISCH.

van twee oogen van elkander af. Het kieuwschild is met fijne strepen en korrelachtige verhevenheden als bezaaid; de bek is klein; met slechts drie tanden achter elkander op de keelbeenderen geplaatst, waarvan de kroonen klein zijn en slechts één heuveltje van émail hebben. De rugvin bevindt zich op de tweede helft van den rug; de beide eerste stralen zijn zeer klein, de derde straal is van achteren getand, de overigen zijn zachte stralen; eene gelijke rangschikking vindt men ook aan de aarsvin. De aarsvin heeft een vijfde van de lengte des ligchaams; de borstvinnen zijn bij de buikvinnen geplaatst. Van het kieuwschild tot aan den staart vindt men 26 schubben en van de rugvin tot den buiknavel of aars 12 rijen schubben, die als in dunne schijfjes opeengestapeld zijn; waardoor concentrische ringen ontstaan, die door acht waaijervormige strepen overkruist worden. De ingewanden zijn in de hoofdzaak gelijk aan die van den karper; er zijn dertig ruggewervelen, waarvan vijftien met ribben en twaalf voor den staart.

De goudvisch is zekerlijk het dier, dat de meeste afwisseling van kleuren en tinten vertoont. Immers men heeft de gewone goudkleurigen, zilverkleurigen, rooden, groenen, zwarten; de drie laatste kleuren met eenen gouden weerschijn of met een' zilveren; men vindt goudvisschen, welker kleur is rozenrood, rood met zilver, groen en zilver, goud en zwart, rood en zwart, zwart en zilver, groen en zwart, zilver met gouden vinnen, goud met zwarte vinnen, kortom in alle nuances van goud tot wit, van zwart tot wit, van groen tot zilver.

Deze prachtige visch is inheemsch in China en wel oorspronkelijk in de provincie Tche-Kiang, welke zich van 27° 12' tot 31° 10' NB. op 115° WL. uitstrekt. In deze provincie is nabij de stad Chang-wha-hyen, aan den voet van den berg Tsyen-King, een meer, waarin de goudvisch bijzonder overvloedig voorkomt en dat men in China voor de plaats van zijn verblijf bij voorkeur aanziet. Van daar is hij over geheel China verspreid geworden, dewijl hij gevoegd wordt bij de geschenken, welke die provincie jaarlijks aan den Keizer opbrengt, en hij tevens als ruilmiddel met voortbrengselen van andere landen gebezigd wordt. Zijn naam is daar Kin-iju, dat

21*