enz., een uitmuntend voedsel voor den mensch opleveren, ware het niet dat hij te klein bleef om anders dan gebraden gegeten te kunnen worden, en ook zijne teederheid misschien wel een beletsel is voor eene ruime voortplanting van zijne soort in andere wateren dan vijvers en kommen. Voor sommige dieren is hij echter eene groote lekkernij, en onder deze tellen wij, behalve meeuwen en zeezwaluwen, vooral ook den ijsvogel (Alcedo ispida L.) Dit prachtige vogeltje, zoo schitterend van kleur en bekoorlijk van schakeringen, is onvermoeid in in het vangen van goudvisschen: onbewegelijk op een tak nabij het water op den loer zittende, ziet het naauwelijks in de diepte onder zich den blinkenden visch, of plotseling laat het zich als van zijn steunpunt afvallen, duikt onder water en komt weder boven met zijnen buit in den langen bek. Voorzeker is het een tafereel het penseel van eenen schilder waard, den hemelsblaauw en licht kastanjebruin gekleurden vogel uit het water te zien opkomen met den spartelenden goudvisch in den bek, terwijl de zon hare stralen door het donker groen van de op den oever groeijende struiken schiet en beiden, vogel en visch, doet schitteren en blinken van gloed!—en toch dit alles roert den tuinman niet, die niet zelden den ijsvogel, door een verraderlijk schot, voor altijd de mogelijkheid beneemt om zijne goudvisschen te verslinden.
Hoewel de begeerte om goudvisschen in glazen, ter versiering van kamers en gangen, te bezitten, wel gerekend mag worden te dagteekenen reeds van het tijdstip toen zij in Europa in genoegzaam getal voortgeplant waren, zoo is de liefhebberij om goudvisschen in bezit te hebben zekerlijk in den laatsten tijd eer toe- dan afgenomen, en wel vooral door de meer en meer in de mode geraakte aquaria of, om een Nederduitsch woord te bezigen, kamervijvers. Een enkel woord over het houden van goudvisschen in dergelijke toestellen moge hier zijne plaats vinden. De grootste moeite heeft men voorzeker om goudvisschen gezond te houden, en daarom is het van belang te weten of de visschen in stroomend of in stilstaand water geboren en opgegroeid zijn. Goudvisschen, die in vijvers geleefd hebben, door welke een stroom van frisch water heen loopt, zijn krachtiger en leven bij eene minder zorgvuldige oppassing langer