Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/765

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
339
KLIMAAT DES AARDBOLS.

beginnen te bevriezen, 't geen bij de meeste zoetwater-meren het geval is, maar bij sommige door de groote diepte geen plaats heeft. Anders is het gelegen met zeewater, dat steeds in specifiek gewigt toeneemt, naarmate het kouder wordt, tot aan het punt van bevriezing toe, 't geen eenige graden lager is, dan dat van zoetwater. De zee kan als een groot meer beschouwd worden, 't geen nooit bevriest dan in gewesten, waar de koude zoo gestreng is, dat het water op de oppervlakte in ijs verandert en daardoor belet wordt te dalen: want ijs, als soortelijk ligter, drijft op de oppervlakte. Onder alle breedten blijft overigens het warmste zeewater aan de oppervlakte of rijst naar de oppervlakte omhoog.

Het grootste verschil in temperatuur, tusschen zeeën in verschillende breedten, wordt op de oppervlakte waargenomen, de geringste afwijkingen daarentegen bieden de diepere lagen aan, Wij moeten daarom, ten einde den invloed na te gaan van de temperatuur der zee op bewerktuigde wezens, ons onderzoek rigten op die planten en dieren, welke steeds digt bij de oppervlakte des waters gevonden worden.

Zeestroomingen hebben eenen grooten invloed om zelfs op de oppervlakte des oceaans de uitersten van temperatuur te beperken. Daardoor is de poolzee warmer, de tropische zee koeler, dan de naastbij gelegen landen zijn. Deze gematigde temperatuur der zee wordt in zekere mate medegedeeld aan de eilanden en de landen nabij de kusten, zoodat daar eene bijzondere soort van klimaat heerscht, een klimaat 't geen minder onderhevig is aan uitersten, zoowel van hitte als van koude, dan het klimaat van het binnenland, terwijl de atmospheer daarenboven meer gelijkvormig met waterdamp bezwangerd is.

Wij hebben derhalve voor de hoogere en lagere breedten te onderscheiden in diepe pelagische en zeeklimaten, in kustklimaten, continentale en bergklimaten. In verband met hetgeen vroeger is opgemerkt, behoeven wij geen acht te slaan op de dieren en planten van de diepte der zee of op die, welke op hooge bergen van koude streken leven. Werpen wij eenen vlugtigen blik op sommige der kenschetsende organische wezens der verschillende klimaten, met uitzondering van die der diepe zee en der hooge bergen.

22*