Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/819

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
3
WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

te leveren, terwijl zij daarentegen niet binnendringen in eijeren, waaruit later hommels komen. Leuckart zag wel is waar spermatozoiden in de micropyle van twee bijeneijeren, en beide waren wijfjes-eijeren, doch eensdeels was het getal dier waarnemingen veel te gering om daaruit een besluit te mogen trekken; anderdeels werd het tegenbewijs gemist, namelijk het ontbreken van spermatozoiden in de hommeleijeren.

Von siebold is gelukkiger geslaagd. In den inhoud van een aantal vrouwelijke eijeren, waarvan vele slechts een uur vroeger gelegd waren, zag hij, na ze onder een dekplaatje voorzigtig eenigzins gedrukt te hebben, duidelijk nog beweeglijke spermatozoiden. Het gelukte hem zelfs deze nog te ontdekken in eijeren, die reeds twaalf uren oud waren. Het geheele getal der door hem onderzochte vrouwelijke eijeren bedroeg 52; 30 van dezen bleken spermatozoiden te bevatten, terwijl van de overige 22 nog 12 bij het prepareren mislukt waren. Daarentegen kon hij bij 27 hommeleijeren, op gelijke wijze behandeld, geen spoor van spermatozoiden waarnemen. De gegrondheid der veronderstelling, dat de vrouwelijke bijen uit bevruchte en de mannelijke uit onbevruchte eijeren geboren worden, mag derhalve als volkomen bewezen worden beschouwd. Dat het van den aard van het voedsel afhangt of de vrouwelijke individu’s later werkbijen dan wel koninginnen zullen worden, is reeds lang bekend.

Wij voegen hier alleen nog bij, dat dumeril, toen hij het bovengenoemd werkje van von siebold aan de Fransche Akademie aanbood (zie Compt. rend. XLIII, pag. 637), herinnerd heeft, dat hij in het artikel Araignée van den Dictionaire des sciences naturelles, heeft opgeteekend, dat audebert, de bekende schrijver van de Histoire des singes, in een glazen kooi eene vrouwelijke spin opvoedde, die vruchtbare eijeren heeft voortgebragt, waaruit twee vrouwelijke spinnen zijn gekomen, die, geheel geïsoleerd zijnde, op hunne beurt wederom vruchtbare eijeren gelegd hebben.

Hg 
 

 

PARTHENOGENESIS BIJ PLANTEN.

 

Van het tijdstip der ontdekking van de sexualiteit der phanerogame planten af tot op onzen tijd toe zijn herhaaldelijk (door spallanzani, bernhardi, smith, fresenius, gasparini, lecocq en anderen) feiten aangevoerd, die de strekking hebben, om de volstrekte noodzakelijkheid