Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/857

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 

WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.


 

Suikervormende stof in de lever.—Onder de gewigtigste vorderingen, die de physiologie in de laatste jaren gemaakt heeft, behoort de ontdekking van het suikervormend vermogen der lever door bernard. Tot voor korten tijd toe meende men, dat deze suiker regtstreeks gevormd werd uit een der bestanddeelen van het bloed. Dit is thans door nieuwere onderzoekingen van denzelfden (Compt. rend. XLIV, pag. 378) gebleken het geval niet te zijn. Het is namelijk aan bernard gelukt de eigenlijke suikervormende stof uit de lever van honden, die alleen met vleesch gevoed werden, in zuiveren toestand daartestellen. Deze stof is in vele opzigten gelijk aan gehydrateerd amylum, dat reeds een begin van verandering heeft ondergaan. Zij is onzijdig, bevat geen stikstof, heeft noch reuk, noch smaak en verwekt op de tong een dergelijk gevoel als zetmeel. In water is zij niet eigenlijk oplosbaar, maar blijft er in zweven, zoodat het vocht sterk opaliseert. Jodium kleurt haar op eene eenigzins verschillende wijze, van donker violet-blaauw tot helder kastanje-rood, zelden zuiver blaauw. Zij herleidt in potasch opgeloste koperzouten niet en ondergaat geen gisting door bijvoeging van biergist. Daarentegen gaat zij, door alle de middelen, die de omzetting van amylum in dextrine en suiker bewerken, in suiker (glycose) over. Ook het bloed brengt deze omzetting te weeg en men mag dus aannemen, dat in het levend organisme de verandering van de praeëxisterende suikervormende stof in suiker door het bloed of een zijner bestanddeelen als giststof wordt veroorzaakt.

Eene elementair-analyse zal intusschen alleen kunnen beslissen in hoeverre deze stof met zekerheid onder de ware amylum-achtige zelfstandigheden kan gerangschikt worden. De door bernard aangegeven eigenschappen herinneren aan die van sommige onder den algemeenen naam van inuline begrepen stoffen.

Hg.
 

Schijnbaar uit de lucht gevallen wormen.—Na eene regenbui waren een groot aantal wormen op den grond gevonden en door den heer de robiano aan de natuurkundige klasse der Belgische Akademie gezonden. Van beneden (l'lnstitut, N°. 1211 pag. 91) bragt daarover het volgende verslag uit:

"Deze wormen hebben niets gemeens met Cestoiden of Taenia; maar,