Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/859

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
43
WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

Invloed van het licht op het leven der Infusoriën.—In eene der zittingen van de bijeenkomst der Brittish Association, verleden jaar gehouden, werd door den heer j. samuelson mededeeling gedaan van belangrijke proeven met eene soort van monaden (Glaucoma scintillans). Zij betroffen namelijk het onderzoek van de uitwerking der zonnestralen, die door gekleurde glazen gingen, op de ontwikkeling van het dierlijk leven. Er werden dus drie vaten met eene blaauwe, roode en gele glasschijf bedekt. Onder het blaauwe en het roode glas ontwikkelde zich de vorming van infusoriën buitengemeen schielijk, terwijl onder het gele ter naauwernood teekenen van leven zigtbaar waren. Hierop werd een gedeelte der vloeistof uit het gele vat onder het blaauwe glas gebragt, en aanstonds kwamen de infusoriën te voorschijn. Het verschil in temperatuur onder de drie glazen bedroeg gemiddeld 8 graden, dikwijls ook was het grooter; onder het blaauwe glas was de temperatuur steeds het laagste.

S. 
 

Over een merkwaardigen bliksemslag.—Dr. cohn, in Breslau, heeft daaromtrent onlangs het volgende medegedeeld (23strs Jahresbericht d. Schlesisch Gesellschaft f. vaterl. Kult. 1856): "Den 16den Junij 1855 bleef een onweder hangen in de naauwe kloof, die door den Mittelberg en de hellingen van den Lorbeer- en Sandberg bij Charlottenbrunn ingesloten is; de bliksem sloeg in 2 dennen (Pinus Picea L.), die digt bij elkander in de streek van den zoogenoemden Wolfskuil stonden en eenige dagen later door Dr. beinert, in Charlottenbrunn, onderzocht worden. Van den eenen boom, 150 voeten hoog en 90 jaren oud, was door den bliksem de top ter lengte van 8 voeten afgeslagen, en bij het naar beneden vallen ongeveer 2 voeten diep in den uit fragmenten van porphier bestaanden bodem ingedrongen. De stam, welke was blijven staan, was op de plaats der breuk in hooge mate verbrijzeld, midden door gespleten, zoodat lange stukken uitstaken; onder die plaats was aan de ééne zijde uit de houtlaag een 30 voeten lang, tot in het merg reikend stuk uitgeslagen; daaronder daarentegen, alsmede aan de andere zijde, was bast en hout onaangedaan gebleven; slechts in het midden van de hoogte ontbrak eene omtrent cirkelronde plaat van den bast. Bij den grond vertoonde zich weder eene geweldige verwoesting: de bast was aan de ééne zijde ter hoogte van ongeveer 10 voeten verwijderd, aan den stam zóó gespleten, dat een lang stuk in een hoek er uit stak, en daarbij was de aan den top van den stam uit het midden weggeslagene balk juist tusschen