Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/98

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 86 —

op 47 Yards bepaald, stemt nagenoeg overeen met de hoogte des heuvels, dien ik zelf met den sextant gemeten en ongeveer 150 voet hoog boven de vlakte bevonden heb. Echter kan sedert den bouw van den muur, waarvan thans nog de bouwvallen aanwezig zijn, de hoogte van den oever des meers slechts zeer weinig zijn toegenomen, daar de helling van den heuvel tot aan de poort zoo gering is, dat het water, hetwelk langs een door kunst aangebragte gleuf afvloeit, ter naauwernood tot aan de poort kan komen, en voor het grootste gedeelte in groote plassen staan blijft, en door zijn afzetsel de groote versteende massa vermeerdert en den bodem verhoogt. Was dus de rand van het meer na het bouwen van dien muur aanmerkelijk verhoogd, dan zoude ook de helling tusschen deze twee punten veel grooter moeten zijn. Het water moet dus reeds sedert langen tijd den hoogsten stand bereikt hebben, dien de natuurlijke gesteldheid van het waterbekken toelaat. Ik vermoed, dat dit meer, onder den grond door, met het eene of ander groote waterbekken in het naburig gebergte van het Medische hoogland zamenhangt. Dit grooter waterbekken moet zich geheel op dezelfde hoogte bevinden en geen anderen afvoer van zijn water hebben; want het merkwaardigste verschijnsel bij dit meer is wel, dat het altijd eenen even hoogen waterstand behoudt, men mag zoo vele openingen als men wil in den rotswand maken, om het water tot bevochtiging van het lager liggende land af te leiden. Dit verschijnsel laat zich dan alleen verklaren, als men aanneemt, dat dit meertje terstond weder eenen rijken toevoer van water krijgt, als een gedeelte van zijn water wordt afgevoerd. Als de openingen weder gesloten worden, zoodat geen water meer afloopen kan, blijft de waterstand van het meer altijd dezelfde, en het water stijgt nooit hoog genoeg, om buiten de oevers te treden. Dit is reeds voor omstreeks 500 jaren door eenen Oosterschen aardrijkskundige, hamdullah mostanfi, die kort na het jaar 1389 schreef, opgemerkt en aangeteekend."

Wij hebben hier dus voor ons een meer op den top van eenen heuvel van ongeveer 150 voet hoog, dat ten allen tijde een' gelijkmatigen waterstand behoudt. Wij vragen: vanwaar komt dat? Het is hier toch niet de regen of het van het gebergte afvloeijende