Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/151

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
125
KRUIPENDE, LOOPENDE, SPRINGENDE EN KLIMMENDE VISSCHEN.

van den boom. Nu maakte hij de kieuwschilden weder los van den boom, strekte zijn ligchaam zoo ver mogelijk uit, slechts op de stekels van de aarsvin steunende, en haakte de tanden van de kieuwschilden een weinig hooger weder vast. Op deze wijze was hij reeds tot eene hoogte van vijf voet opgeklommen: de boom stond niet verre van een' vijver verwijderd. Het was in den regentijd en het water stroomde van de bladeren langs den stam naar beneden, john, die naderhand hetzelfde heeft waargenomen, wil dat hij in die boomen kan blijven leven, zoo lang de regentijd duurt; omdat hij het water opzoekt, dat zich in de holten der bladeren van den palmboom vergadert. Dr. Vireij zegt, dat de Anabas daar kleine schaaldieren opspoort en dat die diertjes het doel van zijnen togt zijn; terwijl hij verscheidene uren aaneen met klimmen doorbrengt: ook zou hij op gelijke wijze als hij klimt op den oever zich voortbewegen (schneider's editie van bloch pag. 295). w. kirbij merkt op, dat het slijm, waarmede het ligchaam van den Anabas bedekt is, zijne voortschrijding gemakkelijk maakt en dat hij de kieuwschilden zoo vast digtsluit, als hij zijn ligchaam uitstrekt, dat de tanden die beweging niet verhinderen; en dat hij de stekels van de aarsvin als 't ware opvouwt of achterover legt in eene groeve, die zich onder die vin bevindt, als hij het ligchaam, vastzittende door de tanden der kieuwschilden, opwaarts trekt. Ook is het opmerkelijk, dat de kieuwschilden van dezen visch bovendien eene buitengewone bewegelijkheid hebben, veel grooter dan bij eenigen anderen visch.

Deze merkwaardige visch wordt door geheel Indië en op de eilanden van den Indischen Archipel in groote menigte gevonden. Hij leeft in vijvers, moerassen, beken enz., dus in zoet water. Reinward, die zich lang in Indië heeft opgehouden, zegt dat hij nooit van die eigenschap om te klimmen van den Anabas heeft gehoord, doch dat hij in de Tamoul-taal heet Pannei-eri, dat is: stijgende op de boomen, klimmer op de boomen. Leschenault noemt hem Pané-éré, zoo als zijn naam is op de kust van Coromandel. In Bengalen noemt men hem Coï of Coïmas; op het eiland Celebes Kete-Kete; op Tranquebar Sennal; de Brahminen heeten hem Nabiema; de Malabaren Ikan beto. Zijn voedsel bestaat uit waterinsecten; zijne lengte bedraagt gewoonlijk niet meer dan tien duim; zijn ligchaam is vertikaal plat gedrukt en bij den staart