vrij breed. De rug- en aarsvinnen zijn vrij zonderling van gedaante, het voorste gedeelte is met harde, het achterste met zachte stralen voorzien, die langer zijn dan de voorste gedeelten en waardoor het schijnt, of het afzonderlijke vinnen zijn. De Anabas is met vele en zeer sterke schubben bekleed, zelfs de kop, wangen, kieuwschilden, ja zelfs het onderste gedeelte van de rug- en aarsvinnen zijn met kleine schubben overdekt. Zijne kleur is, volgens eene teekening van kuhl en van hasselt, op den rug donkergroen, op de zijden ligter groen en op den buik, keel en snuit wit. De rug- en aarsvin zijn violetachtig, de borst- en buikvin ros, de staart is groen van kleur. Volgens leschenault wisselt zijne kleur af naar de gesteldheid van het water waarin hij leeft, zoodat men hem somtijds vindt met bruinachtig groenen rug en ligtgelen buik.
Niettegenstaande de Anabas klein is en vol graten zit, wordt hij in Indië veel gegeten, omdat hij den naam heeft de melk der vrouwen en de kracht der mannen te vermeerderen. Hij wordt te Calcutta in groote hoeveelheid ter markt gebragt, en is daar steeds springlevend, niettegenstaande hij daar gebragt wordt uit het honderd en vijftig mijlen verwijderde district IJazor. De visschers houden hem vijf dagen aaneen levend, droog in een vat of eene mand; als zij hem om de vijf dagen water geven, lijdt zijne gezondheid niets; ook hebben de in Indië veelvuldig rondreizende waarzeggers en goochelaars of slangenbezweerders meest altijd eenigen dezer visschen in voorraad bij zich, om de toeschouwers met de bewegingen van dezen visch op de aarde te vermaken, en onder het volk heerscht de meening, dat de Pannei-eri een visch uit den hemel is, die op de aarde valt; omdat hij dikwijls op zulk een grooten afstand van het water verwijderd gevonden wordt.
En zoo meenen wij met dit kort overzigt van eenige hoogst merkwaardige visschen te mogen eindigen; wij hebben gezien, hoe bewonderenswaardig die dieren ingerigt zijn om hunne behoeften te kunnen vervullen, en gelooven, dat onze lezers met ons zullen instemmen, als wij beweren, dat de kennis van de natuurlijke historie der visschen, niet minder dan die van de zoogdieren en vogelen, ons menige schoonheid