Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/203

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
177
HET LEVEN DER PLANTEN ALS NATUURDRIFT.

en dieren als zelfstandige wezens in zoo oneindige verscheidenheid openbaart.

De natuurdrift, het streven naar zelfbehoud en voortplanting onderscheidt zich in iedere plant- en diersoort door verschillende bewegingen, en de zigtbare kenmerken van dit onderscheid zijn de vormen.

De vorm der planten is het resultaat der groeibewegingen, welke wij zoo even hebben nagegaan. De vorm is niet reeds in de kiem voorhanden, maar de eerste beweging in de bestanddeelen der kiem, het eerste ontwaken des levens is de oorzaak, de vorm is het gevolg. Waar de vloeistoffen ophouden zich te bewegen, daar ontstaan vaste lagen, die zich op sommige plaatsen sneller ontwikkelen dan op andere. Wanneer wij dit in het oog houden, blijkt het duidelijk, dat er verband moet bestaan tusschen vorm en leven, en dat aan verschillende vormen ook verschillende individuele groei-bewegingen moeten beantwoorden. Wel is dat verband tusschen vorm en leven nog een onafzienbaar veld van onderzoek, maar toch kan een oppervlakkige blik ons reeds toonen, dat de vorm zich uit het leven ontwikkelt en dat het karakter der plant zich het duidelijkst in den vorm vertoont. Wij beoordeelen dus de plant naar haren vorm, gelijk wij het dier beoordeelen naar zijne bewegingen, den mensch naar zijne daden.

 

Wien is te midden der Hollandsche duinen niet het korte, gedrongene, ruwe, stekelachtige, vaal en dof gekleurde voorkomen der duinplanten in het oog gevallen; iets eigenaardig ruws, dat op ons geen onaangenamen indruk maakt, welligt omdat het hooge en drooge leven der duinplanten met onze gewone moerassigheid kontrasteert!

Hier hebben wij echter meer den algemeenen aanblik, dan den bepaalden vorm op het oog. De duinplanten behooren tot in vorm verschillende plantengroepen; zij komen echter hierin overeen, dat zij gaarne in het duinzand groeijen en wat haar oppervlakkigen vorm aangaat, juist het omgekeerde zijn van zacht, welig en sapvol.

Dat zachte, dikke, waterachtige ontmoeten wij, dieper afdalende, in onze bosch- en weideplanten, en vooral in den plantengroei onzer poelen en slooten. Daar zien wij eene andere overeenkomst tusschen leven en vorm in eene enkele familie, die der waterleliën of Nym-