Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/254

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
228
DE VULKAAN VAN ANTUCO IN CHILI.

nen mond vloeit, en waarvan het licht de van sneeuw en hagel zwangere luchtlagen doordringt. Wel is waar smelt gedurende den zomer het sneeuwkleed, dat de winter over hem wierp, en zwart en ernstig sluit hij dan den achtergrond van het vrolijk groene alpen-landschap, maar een voorbijtrekkend onweder, dat nimmer over het dal heen de lagere streken bereikt, bedekt hem ook wel in de warme Januarij-maand met een wit hulsel en geeft aan de vrienden der natuur gelegenheid in deze nog zoo schaars door reizigers bezochte bergen het schoone verschijnsel van het alpengloeijen gade te slaan, dat zich onder zulk een hemel met ongewonen luister vertoont. Men wordt niet moede des avonds den oogenblik te zien aanbreken, waarop het daglicht geheel verdwijnt en de gloeijende lavastroomen zigtbaar worden. Een enkele vuurroode stip vangt aan te glimmen, weldra volgen andere, en plotselijk deelt zich als een loopend vuur het licht mede aan de lange streepen, die dan eens onverdeeld, dan weder zich vertakkend en elkander kruisend, den weg aantoonen van de uit den krater naar den voet afdalende lava, welke men wel twintig mijlen ver zich als een rustige vuurstroom ziet voortzetten en licht uitstralen, tot dat het magtigere zonlicht des morgens dit schijnbaar weder uitbluscht. In het jaargetijde, wanneer de lucht geheel vrij van nevel is, in November en December, gebeurt het somtijds, dat zich hier aan het oog des toeschouwers een waarlijk tooverachtig schouwspel aanbiedt. Wanneer namelijk een kort onweder den vulkaan met nieuwe, zuivere sneeuw bedekt heeft, en het alsdan volle maan is, kan men aan de zijden des kegels het wonderbare spel van een viervoudig licht waarnemen. Terwijl de nog achter de bergen verborgen maan de omtrekken van de kruin scherp afteekent, en op den bovensten top nog de laatste stralen des avondroods spelen, stijgt plegtig de kalme vuurgloed uit het inwendige des bergs naar omhoog, en vertoonen de lavastroomen hun gloeijend rood op de niet verlichte westzijde. Wanneer echter gelijktijdig ligte wolken over den top trekken, dan ontwikkelt zich een tooneel, dat niemand vermag met woorden te beschrijven, en hetwelk den grootsten schilder tot vertwijfeling zoude brengen, want al wat het licht der maan, dat van de terugkaatsende sneeuw, van het vulka-