Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/262

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
236
DE VULKAAN VAN ANTUCO IN CHILI.

eenen nabij zijnden rotswand eene beek in de naauwe diepe kloof, waardoor wij op deze hoogten gekomen waren. De moeite van het af klimmen werd rijkelijk beloond, want de menigte en schoonheid der alpenplanten gaf aan de natte rotswanden het aanzien van eenen botanischen tuin, waarin elke schrede eene nieuwe soort aanbiedt. Niet alleen bloeiden hier nog vele planten, die in den omtrek van het lager gelegen Antuco reeds lang hadden opgehouden te bloeijen, maar ook ontvouwde zich hier voor den verwonderden blik eene flora, die geheel verschillend was van de tot dusverre waargenomene en overeenstemde met diegene, welke aan de uiterste zuidelijke spits van Amerika, in het koude land van Magelhaen, wordt aangetroffen.

De luchtwarmte bedroeg in ons leger 13° C. en was derhalve zeer aangenaam, in weerwil dat de eeuwige sneeuw geenszins ver van ons was, en wij ons op de zuidzijde van den berg bevonden, die in dit gedeelte der Andes steeds merkelijk koeler is dan de tegenover liggende. Wij zouden ons in elk opzigt in ons leger regt tevreden gevoeld hebben, waren wij niet plotselijk door eene geheel onverwachte plaag aangetast geworden. Deze plaag bestond in een heerleger van steekvliegen, die wel is waar in alle streken der Andes voorkomen, maar welker menigte in ons leger, dat zich toch meer dan 8000 voet boven de zee verhief, werkelijk ondragelijk was. In scharen, zoo digt als die der tropische muggen, die nog geen reiziger anders dan met bittere weeklagten vermeldt, omgaven ons drie soorten van Tabanus, even lastig door hun onophoudelijk gegons als door hunne bloedgierigheid. Aan eene zittende bezigheid was niet te denken, en, in weerwil dat in het middaguur de zou hare stralen op ons schaduwloos leger schoot, waren wij genoodzaakt hetzij ons geheel te wikkelen in de wollen dekens, waaruit onze zadels bestonden, of in voortdurende beweging te blijven, waarbij men dan nog tot eene onophoudelijke verdediging tegen deze lastige vijanden genoodzaakt was. De paarden galoppeerden heen en weder en zouden ons voorzeker ontvlugt zijn, indien zij niet terug waren gehouden door de steilheid van het eenige pad, waardoor zij ontsnappen konden.

Toen de nacht aanbrak, werd het noodig ons vuur te blusschen, want, hoewel wij zoo goed mogelijk muren, uit boomtakken en ponchos