Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/303

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
275
DE VESUVIUS EN ZIJNE GESCHIEDENIS.

n. C., ontstaan, want de oudere schrijvers kenden hem niet. Hij is, voor zoover wij kunnen nagaan, eerst van lieverlede tot zijne tegenwoordige hoogte gekomen, want, terwijl hij thans boven alles uitsteekt, is op zijne afbeelding omstreeks het jaar 1500 de top ver beneden den rand van de Somma;—eene schoone bevestiging van de straks geopperde meening over de langzame verheffing der vulkanen.

Daar deze kegel als het thans werkende gedeelte vooral onze aandacht verdient, zoo willen wij hem meer in bijzonderheden beschouwen. Wij letten daarbij afzonderlijk zoowel op zijn top, met de kraters en lavawallen, als ook op zijn voet en glooijing met de lavastroomen, aschgronden en kleine eruptie-kegels.

Laat ons, om de zaak ons gemakkelijker voor te stellen, te zamen in de verbeelding den Vesuvius beklimmen. Wij vangen onzen togt aan den voet des bergs te Resina aan, waar ons een gemakkelijke rijweg nu over oudere en nieuwere lavastroomen, dan door tuflagen van de Somma, brengt tot de eremitage en het voor eenige jaren gestichte meteorologische observatorium, beide op eene geïsoleerde hoogte gelegen, welke als een stuk van de aan deze zijde gedeeltelijk ingestorte Somma, dus als de oude kraterrand moet aangemerkt worden. De eremiet en de observators wonen op deze hoogte zoo veilig, als men op een vulkaan wonen kan. Zij hebben van geen lava te vreezen, maar zien de vurige stroomen aan hunne voeten voorbij vlieten. Wel is waar kon hen eene splijting van den vulkaan verzwelgen of een ontspringende eruptie kegel met asch en gloeijende steenen overdekken, maar deze verschijnselen zijn op deze standplaats zeer onwaarschijnlijk.

Nu gaat de weg door het dal, hetwelk den Vesuvius van de Somma scheidt, dus over den ouden kraterbodem, die met nieuwe lava's overdekt is, wier harde en ruwe oppervlakte een ware plaag voor menschen, rijpaarden en ezels is.

Eindelijk zijn wij aan den voet van den nieuwen Vesuvius aangekomen, en klonteren, om de aschlagen nevens ons te vermijden, langs de sinters van 1855 naar boven, langs eene vermoeijend steile helling van 30, terwijl onze eerzucht een harden kamp heeft te voeren tegen onze lijdende schoeisels en voeten, die gaarne aan de uit-