Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/357

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
329
TOESTAND DES LANDS.

inneren[1] . Zoo spreekt plinius van de verbazende wouden, welke Germanie en vooral ons land bedekten. De digtste bosschen werden gevonden niet ver van de Kauchen, die nevens de Friezen de kusten bewoonden, in den omtrek vooral van twee meren, terwijl de oevers zelve met welig groeijende eiken bedekt waren. Nog naauwkeuriger berigten geeft ons tacitus, die vermeldt, dat in het 16de jaar onzer tijdrekening de Romeinsche veldheer germanicus uit de inlandsche of naburige bosschen eene vloot van 1000 schepen liet bouwen, waarmede hij van het eiland der Batavieren naar den Oceaan en de Eems stevende, om de oostwaarts wonende Germanen te beoorlogen. Evenzoo spreekt tacitus van een woud in het land der Friezen, Lucus Baduhennae, waarschijnlijk in het zuiden van het tegenwoordige Friesland gelegen; van een ander woud, waarin claudius civilis de zijnen tot opstand tegen de Romeinen overhaalde. En wanneer men zich de moeite wilde geven, om al de oude oorkonden na te gaan, dan zou men waarschijnlijk nog veel meer voorbeelden van de buitengemeene boschrijkheid van ons land vermeld vinden.

Van de toenmalige gesteldheid van Nederland kan men eenig denkbeeld verkrijgen door de bij dit opstel behoorende kaart, naar die van een bekwaam oudheidkundige ontworpen, en waarop de bosschen staan aangeteekend. Men ziet hier vooral drie groote bosschen, de Sylva Australis, die een groot gedeelte van de tegenwoordige noordelijke en oostelijke provinciën van ons land, vooral van Drenthe, Overijssel en het Zutphensche bedekte. Aan dit bosch sloot zich ten N.W. de Baduhenna aan. Verder waren de landen, langs de oevers van Rijn en Maas gelegen, evenzoo met hout bedekt, doch vooral is die boschrijkheid duidelijk in de streken, die het tegenwoordige België uitmaken. Men ziet aldaar de Sylva Carbonaria, die zich N.O. tot aan het Nederrijkswoud uitstrekt, en een deel van het uitgestrekte woud der Ardennen, Sylva Arduenna, welks uitgebreidheid niet te vergelijken is met de geringe overblijfsels, die daarvan nog gevonden worden.

Dat Nederland nog in later tijden dan onder de overheersching der Romeinen met digte wouden bezet was, wordt door vele kronijken en

  1. Zie acker stratingh. Aloude Staat d. Vaderl. 1, 6.