Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/414

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
384
EENE WANDELING TE PARIJS.

haastig voorbij zonder ons er veel om te bekommeren, deze vreemde zaken gering te achten. Het zijn modellen, die bij het onderwijs in de hoogere deelen der wiskunde voortreffelijke dienst doen. Met niet minderen haast gaan wij ook langs die prachtige reeks van modellen en voorbeelden van oude en nieuwe bouwkunst en langs de verdeelwerktuigen; maar een oogenblik willen wij toch nog wijden aan de rekenmachines, waarvan wij er verschillende, daar in die kas in den hoek, bijeen vinden. Wij houden ons daarbij op, niet om ze in gedachte uit elkaar te nemen en hare inrigting te verklaren, maar slechts om in het algemeen te wijzen op het doel, dat men daarmede wil bereiken. Het zijn toestellen, bestemd om als men b.v. een wijzer gesteld heeft op eenig getal, zij het van drie of meer cijfers, en een anderen wijzer op een ander dergelijk getal, het produkt dier getallen, of ook hun quotiënt, of ook hunne magten en wortels, in eens aan te wijzen, dus om alles mechanisch te verrigten, wat in het rekenen zuiver machinaal en dus lastig, onaangenaam en tijdroovend is. Als zoodanig zijn zij ons het beeld van een streven, dat zich in onzen tijd openbaart in alles, in alle takken van nijverheid, in alle handwerken, in sommige kunsten zelfs. Het groote geheim om veel en goed, dus om goedkoop voort te brengen, ligt in de verdeeling van den arbeid. Maar die verdeeling heeft uit den aard een neerdrukkenden, verlagenden invloed op den werkman en dus op den langen weg eene demoraliserende werking op de massa's. Zoolang een werkman nu eens dit en dan eens dat maakt, is hij genoopt om te denken bij zijn werk, zijne ziel blijft bij zijn arbeid; hij gevoelt zich mensch, terwijl en omdat hij werkt. Maar laat hem, zooals een consequent doorgevoerde verdeeling van den arbeid dit medebrengt, aanhoudend en zonder tusschenpoos niets anders dan één enkel ding maken, een deel nog veelal van een geheel, waarin zijn aandeel als 't ware wordt opgenomen en verdwijnt, dan moet daardoor zijn geheele aanzijn eene verandering, niet ten goede, ondergaan. Het gevoel van zijne individualiteit wordt uitgedoofd, zijn geest is bij den arbeid in volkomen rust, slechts zijne spieren werken, hij vegeteert in plaats van te leven.... totdat zijn dagwerk volbragt is en hij in uitspattingen van allerlei aard zijnen levenslust botviert. Dit kwaad zou eene schrikbarende hoogte