Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/43

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
23
DE VLIEGENDE VISCH VAN 1857 en 1657.

groeid zijn van de dwarse uitsteeksels der ruggewervelen; daardoor schijnt het, alsof er eene rij van ringen is, die de zwemblaas omsluit, en de zwemblaas loopt door dat kanaal op gelijke wijze bijna als de arteria vertebralis door de gaten van de dwarsche uitsteeksels der halswervelen (bij den mensch) heenloopt. Te meer zonderling is dit, omdat de natuur gewoonlijk slechts voor slagaderen zulke inrigtingen vormt: hoewel wij eenige overeenkomst met dit kanaal der vliegende visschen vinden in den tweehokkigen beenigen koker voor de zwemblaas bij den donderaal, cobitis fossilis L. Bij eenen exocetus van zes en een tweede duim lengte is de zwemblaas 3,6 duim lang en 0,9 breed, en kan zij drie en een halve cubiek duim lucht in zich bevatten. Deze blaas beslaat dus meer dan de helft van het geheele ligchaam en kan men daaruit gemakkelijk nagaan, hoe ligt de exocetus zijn moet, en gevolgelijk hoe gemakkelijk hij in de lucht kan zweven. De vinnen verdienen niet minder onze opmerkzaamheid, daar zij de werktuigen tot het vliegen van den exocetus zijn. De buikvin, welker eerste straal zeer kort is, heeft zes stralen en is een weinig vóór het midden van den buik geplaatst; de aarsvin is kort en heeft negen stralen; de rugvin elf stralen. De staartvin is gevorkt, de stralen van het onderste gedeelte zijn langer dan die van het bovenste en digt aan elkander geplaatst: hun getal is tweeëntwintig. De borstvin is bijna zoo lang als de geheele tronk; hare stralen, ten getale van twaalf, zijn zeer krachtig, niet zeer gespleten en daardoor minder buigzaam. Deze vin wordt bewogen door buitengewoon sterk ontwikkelde spieren, rust op een breed, beenachtig voetstuk (schoudergewricht, opper-armbeen, ellepijp, spaakbeen enz.), en is in hare bewegingen vrijer dan bij andere visschen. De borstvin van eenen jongen exocetus van 5,8 duim lengte, biedt aan de lucht eene oppervlakte van 3710 duim. De negen zenuwen, welke naar de stralen dezer vin loopen, zijn bijna driemaal dikker dan de zenuwen, die naar de buikvinnen gaan. Door proefnemingen met galvanische electriciteit heeft men bevonden, dat als de uitstrekkende spieren van de borstvinnen geïrriteerd worden, die vinnen zich met eene kracht van de borstkas verwijderen vijfmaal sterker dan die van de buikvinnen in gelijke omstandigheden.

De vliegende visch leeft in scholen of troepen en verlaat eveneens troepsgewijze het water, om in de lucht te zweven. Dit zonderlinge