Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/460

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
42
ALBUM DER NATUUR.

calcino, eene analoge ziekte van den zijde-worm, ontwikkelt. Ook deze Pilzkrankheit" heeft l. door inoculatie op meerdere insekten overgeplant.

v.Ht. 
 

Een leeuwen-beet.—Dr. livingstone beschrijft de wonden die veroorzaakt worden door den beet van den leeuw en vergelijkt die met de geschotene wonden. De scheur door de tanden van dit dier veroorzaakt wordt gemeenlijk gevolgd door hevige verettering en versterving, terwijl tijden daarna, zelfs een jaar en meer na de genezing, nog periodisch terugkeerende pijnen in het likteeken worden ondervonden, terwijl het likteeken zelf meermalen weder openbreekt. l. heeft zelf met eenige zijner reismakkers de kracht der leeuwentanden ondervonden en deelt nog mede, dat de pijnen daardoor opgewekt zeer hevig kunnen zijn, hetgeen hij (waarschijnlijk minder juist) toeschrijft aan eene "giftige stof of virus", dat aan de tanden zou kleven. (Med. Times and Gaz., 21 Nov. 1857.)

v.Ht. 
 

Invloed van aardbevingen op warme bronnen.—Prof. favre in Génève herinnert, dat in het jaar 1755 bij de aardbeving te Lissabon, de zwavelbronnen te Aux in Savoyen eene vermindering in temperatuur ondergingen; ook in 1822 werd een dergelijke invloed bespeurd, doch naar het schijnt in tegenovergestelden zin; in 1855 daarentegen werd geene de minste wijziging door de toen zeer hevige aardbevingen te weeg gebragt, zoodat deze invloed volstrekt niet bestendig was. In het laatstgenoemde jaar onderging daarentegen de warmtegraad van de bronnen van Brides (Tarentaise) eene verhooging, en wel van 2° C. In Louèche (Wallis) nam de bron, die "le bain des pieds" wordt genoemd, insgelijks zoo veel in temperatuur toe en gaf bovendien viermalen meer water dan gewoonlijk. De bron van Lovey (Waadt) werd in 1851 eenigzins aangedaan en in 1855 iets meer, onder temperatuur-toename van 1 à 2°C. (Bibliothèque universelle de Génève, Avril 1857.)

v.Ht. 
 

Gutta-percha.Decaisne heeft, uit naam van Prof. bleekrode te Delft, eene nota ingediend aan de Akademie van Wetenschappen te Parijs, over de nieuwe soort van "gutta-percha", welke in de West-Indische Koloniën van Nederland, en meer bepaald in Suriname, wordt gewonnen. Sedert 1851 reeds is deze gutta-percha in Holland ingevoerd en na gedaan scheikundig onderzoek is zij door de Kamer van Koophandel te Amsterdam verklaard te behooren tot de beste soorten van gutta-percha. De boom, die haar voortbrengt, schijnt eene nieuwe species te zijn van het geslacht Sapota en is door b. beschreven als S. Mulleri. Hij groeit in menigte in de hoogere streken, welke de savannen van Hollandsch Guyana omgeven. Bij de Indianen staat hij bekend onder den