Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/497

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
79
WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

Geslachtelijke voortplanting der afgietseldiertjes. - De heer balbiani heeft aan de Académie des Sciences den 5 April 1858 berigt, dat hij bij Paramecium viridis eene bevruchting, even als bij de hoogere dieren, waargenomen had. Zijn berigt luidt als volgt: »De ontdekking van de voortplanting der infusiediertjes door embryo-vorming of inwendige kiemvorming, die reeds bij een groot aantal soorten bevestigd is, opent een nieuw veld voor het onderzoek van de ontwikkelingsgeschiedenis dezer diertjes. Er wordt daardoor bewezen, dat, behalve de beide tot dusver voor de infusoriën alleen aangenomene voortplantingswijzen, welke beide plaats hebben zonder geslachtelijke vereeniging, — te weten vrijwillige deeling en knopvorming—nog eene derde bestaat, die eene geheel andere verklaring toelaat, en die ten minste daardoor zich aan de voortplantingswijze der hoogere dieren aansluit, dat, evenals bij deze laatsten, de jongen zich vormen in het binnenste van het moederdier, zoo niet in eene afzonderlijke holte er van. Omstandigheden, die op eene werkelijke bevruchting door middel van duidelijke geslachtsdeelen wijzen, waren tot dusver niet aangetoond. Stein heeft eerst opmerkzaam gemaakt op de rol, welke de kern bij deze wijze van voortplanting speelt; maar hij meende dat er zich eenvoudig aan de oppervlakte van den kern knoppen ontwikkelen. Intusschen meent balbiani de vorming dier embryonen op eene andere wijze te kunnen verklaren en verschijnselen te hebben waargenomen, ingevolge waarvan men hier werkelijk aan eene geslachtelijke voortteling denken moet. De soort, die hij in dit opzigt met de meeste naauwkeurigheid en volledigheid heeft waargenomen, is Paramecium bursaria focke (Loxodes bursaria ehrenb.) (Frorieps Notizen, 1848 II Bd.,§177.)

D. L.
 

De schijnbare grootte der voorwerpen.—In eene aan de Fransche akademie aangeboden verhandeling (Comptes rendus XLVII no. 1) heeft lubimoff eenige belangrijke bijzonderheden aangaande dit onderwerp medegedeeld. Reeds vroeger hadden, vooral Duitsche, natuurkundigen aangetoond, dat men bij de berekening van de grootte der voorwerpen uit hunnen afstand en den gezigtshoek wel in aanmerking moet nemen, dat het oog geen mathematisch punt is, en daarbij de wijze aangegeven waarop men, met gebruikmaking der dioptrische formulen van gauss, deze omstandigheid in rekening kan brengen. lubimoff heeft getracht door proefnemingen deze zaak op te helderen en de uitkomsten daarvan met die der berekening te vergelijken.

Hij plaatste op eene verdeelde stang (den banc de diffraction van dubosq-soleil) ondoorschijnende schijven, of platen met openingen van verschillende grootten, achter elkaar. Het oog, dat naar deze schijven zag, werd digt achter eene opening, grooter dan de cornea (pupilla? Ref.) en juist in het midden daarvan