Onder die resultaten moet uit een wetenschappelijk oogpunt op den voorgrond worden geplaatst: de zich steeds uitbreidende ervaring omtrent het vermogen der elementen om in verschillende allotropische toestanden op te treden. Hoezeer het geloof aan de enkelvoudige natuur der stoffen, die wij tot nog toe als elementen beschouwen, daardoor wordt geschokt, willen wij thans hier niet onderzoeken, maar bepalen ons tot de aanwijzing van het feit zelf bij een paar der bovengenoemde stoffen, het borium en het silicium.
Beide deze elementen waren tot voor korten tijd slechts onder den vorm van amorphe poeders bekend, gelijk zij verkregen worden uit eene harer verbindingen met zuurstof of met fluor, door de reducerende werking van een alcalimetaal. Vervangt men dit laatste echter door aluminium, welks sterk reducerende eigenschappen insgelijks eerst in de laatste jaren bekend geworden en toegepast zijn, dan geeft men aan het borium en silicium de gelegenheid om te kristalliseren en daarmede in een toestand over te gaan, even zoo verschillend van den amorphen, als graphiet en diamant onderscheiden zijn van gewone houtskool.
Om de werking van het aluminium in dit opzigt wel te doen begrijpen, moeten wij herinneren aan hetgeen in de hoogovens bij de afscheiding van het ijzer plaats heeft. Het is bekend, dat aldaar uit de gloeijing der ertsen met kalksteenen en kool eene smeltbare verbinding van koolstof en ijzer ontstaat, die in gesmolten staat nog eene ruime hoeveelheid koolstof opneemt, niet in scheikundige verbinding, maar in opgelost-vloeibaren staat, zoo als wij in kokend water salpeter kunnen oplossen en vloeibaar maken. Maar even als in dit laatste geval het water bij zijne bekoeling quantitatief in oplossend vermogen afneemt en dien ten gevolge een gedeelte van het salpeter in vasten vorm afscheidt, zoo wordt ook bij de stolling der gesmolten ijzermassa een deel van de opgeloste koolstof afgescheiden; deze laatste neemt nu, zoo goed als het salpeter bij zijnen overgang van den vloeibaren in den vasten toestand, den vorm van kristallen aan.
Diezelfde beteekenis als oplossingsmiddel heeft ook het aluminium. Wanneer dit eerst uit de kiezel- of boriumverbinding, waarmede het verhit werd, het element heeft afgescheiden, lost het in vloeibaren staat—namelijk wanneer het in genoegzame hoeveelheid voorhanden is—het afgescheiden element op, en de massa levert of reeds bij bekoeling of na oplossing van het aluminium, het borium of silicium in kristallijnen staat.
Het aluminium vervult dus eene dubbele rol, het werkt eensdeels als reducerend middel, ten andere lost het het gereduceerde element op en geeft dit gelegenheid om te kristalliseren.
In de plaats van aluminium kan ook, althans voor de bereiding van het