Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/553

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
25
PLANEET SATURNUS

turnusbol. 't Gevolg hiervan kan niet anders zijn, dan dat de voorwerpen alle eenen scheeven stand moeten hebben en in eene scheeve rigting moeten vallen. Dat dit voor de bewoners des rings, zoo deze er zijn, eigenaardige moeijelijkheden moet opleveren, kunnen wij ons ligt voorstellen. Verwijderen zij zich op den ring van de planeet, dan loopen zij voorover, zooals wij wanneer wij een berg beklimmen; gaan zij naar de planeet toe, dan buigen zij zich achterover. Naar het oosten gaande hangen zij links, naar het westen gaande even ver regts over.

Op den buitensten ringrand ondervindt men de zwaarte het meest, want men wordt er aangetrokken door de planeet en den ring beide. Hier moet dus de beweging het moeijelijkst wezen. Op den binnenringrand wordt men aangetrokken door den ring, waarop men staat; maar in eene tegengestelde rigting door de kolossale planeet, die men boven zijn hootd heeft. Hier moet men zich alzoo wel zeer ligt gevoelen.

Binnen dezen ring zweeft nu de onlangs ontdekte donkere ring, die, misschien uit eene nevelachtige stof bestaande, zich tot ongeveer op de helft der tusschenruimte uitstrekt. De bijzonder digte dampkring van Saturnus moet zich, bij de snelle aswenteling der planeet, verre uitstrekken, vooral bij den evenaar. Welligt omhult hij ook het stelsel van ringen, en deze omstandigheid maakt bij de weinige zwaarte, die de ligchamen op de binnenzijde van den verlichten ring hebben, ons de voorstelling gemakkelijk, dat het mogelijk zal zijn om zich met kunstmiddelen van Saturnus tot den ring, of omgekeerd, te verheffen. "De bewoners dezer wereldligchamen"—zegt een schrijver uit den laatsten tijd—"kunnen alzoo waarschijnlijk elkander bezoeken, vriendschapsbetrekkingen met elkaar aanknoopen of, indien zij nog zoo ruw zijn, als de beschaafdste volken onzer aarde nog steeds toonen te wezen, elkander beoorloogen en onder het juk brengen."

Het gezigt van den fraaijen sterrenhemel, bezaaid met tallooze flonkerlichten, is voor de Saturnusbewoners niet zoo prachtig als voor den aardbewoner. Moge ook al het groot aantal van manen aanleiding geven tot veelvuldige afwisselende luchtverschijnsels en tot merkwaardige verduisteringen en sterbedekkingen, toch vertoont geen van