Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/564

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
38
OVER DE EIGENSCHAPPEN, DOOR WELKE ZICH DE MENSCH, NAAR

den mensch geheelenal van de dieren afscheiden en hem eene volstrekt zelfstandige plaats in de rij der geschapene wezens toekennen.

Wij mogen vooronderstellen, dat dit denkbeeld reeds van zeer oude dagteekening is; zeker is het, mijns inziens althans, dat wanneer wij bij de ouden den mensch een dier genoemd vinden, men aan die uitdrukking niet altijd die strenge beteekenis hechten moet, die zij heden ten dage bezit, daar de woorden ζῶον en animal in vele gevallen niets anders beduiden dan een wezen met een dierlijk leven (ζωῄ) of een dierlijk levensbeginsel (anima) begaafd. Bepalen wij ons tot de natuurkenners van nieuweren tijd, dan moeten wij in de eerste plaats charles bonnet noemen, volgens wien de mensch eene der vier algemeene natuurklassen uitmaakt, waarbij op te merken is, dat klasse bij hem hetzelfde beteekent, wat wij anders gewoon zijn rijk te noemen[1], — verder daubenton, adanson, lacépède, vicq d' azyr, e. geoffroy, saint-hilaire, serres, is. geoffroy st. hilaire, flourens onder de Franschen, onder de Duitschers tiedemann, nees von esenbeck, a. wagner, kaup, onder de Engelschen pennant en swainson.—De zienswijze van dezen kan men uitdrukken door de volgende woorden van flourens "Un intervalle profond, sans liaison, sans passage sépare l'espèce humaine de toutes les autres espèces. Aucune autre espèce n'est voisine de l'espèce humaine, aucun genre même, aucune famille[2]." Is. geoffroy saint-hilaire zelfs komt, even als kaup, en vroeger bonnet, er toe, om een menschenrijk aan te nemen, dat even ver van het dierenrijk verwijderd is, als dit het is van het plantenrijk.

Zoo wij den mensch uitsluitend van de ligchamelijke zijde beschouwen, en zijne verstandelijke meerderheid boven de dieren niet ontkennen, want dit is onmogelijk, maar buiten rekening laten, dan is hij zonder eenigen twijfel een dier, en wel een zoogdier. Het zamenstel van zijn ligchaam is geheel dat van een zoogdier, en de bijzondere eigenschappen, die dat ligchaam tot een menschelijk ligchaam maken, en de kenmerken leveren, waardoor het ligchaam van den mensch zich van dat der dieren onderscheidt, zijn, op zich zelve beschouwd, van geen meer gewigt, dan die door welke de verschillende orden en familiën

  1. Contemplation de la Nature, Amst. 1764, 2e Partie. Chap 1. pag. 21.
  2. Eloge de Blumenbach, in Mémoires de l'Institut. T. XXI.