Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/565

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
37
HET LIGCHAAM BESCHOUWD, VAN DE DIEREN ONDERSCHEIDT.

der zoogdieren ouderling verschillen. Het verschil in ligchaamsbouw tusschen den mensch en de apen is bij voorbeeld niet zoo groot, als het verschil tusschen deze laatste en de verscheurende dieren; — zelfs gelijken de ware apen in dit opzigt meer op den mensch, dan op de bastaardapen (Lemures), die de laatste afdeeling van de orde der vierhandigen uitmaken[1] . Niet alleen met het oog op het uitwendig aanzien, maar ook wanneer men het inwendige zamenstel in aanmerking neemt, heeft men dus het volle regt om met den ouden Romeinschen dichter uit te roepen:

De aap, dat leelijk dier, hoezeer gelijkt het ons![2]

En het mag linnaeus daarom ook niet zoo euvel geduid worden, wanneer hij, tusschen den bouw van het ligchaam des menschen en dat van den aap geen wezenlijk verschil ontdekkende, tot die bekentenis kwam, die ik boven heb aangehaald.

Er bestaat dus, zoo men de zaak enkel en uitsluitend van deze zijde beschouwt, geene de minste reden om den mensch scherp van de zoogdieren af te scheiden. Zelfs scheidt men hem, strikt genomen, reeds meer dan geschieden moest van de zoogdieren af, zoo men hem aan het hoofd van deze in eene geheel afzonderlijke orde plaatst. De meest wezenlijke kenmerken, die den mensch, alleen anatomisch beschouwd, van alle zoogdieren onderscheiden, zijn de opgerigte gang en stand, en het bezit van twee handen. Maar deze beide bijzonderheden, hoe scherp daardoor ook de mensch van al de hem het naast staande dieren, de apen namelijk, afgescheiden wordt, bezitten toch, anatomisch gesproken, geen gewigt genoeg om op grond daarvan voor den mensch eene afzonderlijke orde te scheppen. En in zoo verre zoude de aanneming van eene gemeenschappelijke orde voor den mensch en de apen, met eene indeeling in familiën, waarvan de eerste den mensch, en dezen dan ook alleen, zou moeten bevatten, zeer goed kunnen worden verdedigd.

Indien wij evenwel de zaak van eene andere zijde beschouwen,

  1. isid. geoffroy saint-hilaire, Histoire naturelle générale der règnes organiques. Paris 1856. Tom II, Part 2, pag. 187.
  2. Simia quam similis, turpissima bestia, nobis! {c|Ennius.}}