Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/63

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
43
BEWERKTUIGING OP DE OPPERVLAKTE ONZER PLANEET.

andere in eene andere periode van de geschiedenis der aarde haren weligsten bloeitijd hadden, en dat enkele, door alle perioden dier geschiedenis heen, in sommige soorten vertegenwoordigd waren, gelijk zij ook nog in de tegenwoordige schepping niet geheel zijn uitgestorven.

Nog blijft ons echter, na al het gezegde, eene hoofdvraag ter behandeling over. Kan men uit het voorkomen van fossile dieren en planten in de oudere en nieuwere, uit het water bezonken lagen der bergen eenige algemeene gevolgtrekkingen afleiden, omtrent de ontwikkeling der bewerktuigde wezens? Men versta ons wel. Al nemen wij de veranderlijkheid der soorten niet aan, en al laten wij met de maillet geene vogels ontstaan uit vliegende visschen, zoo kunnen wij toch zeer wel toegeven, dat er eene, bij trappen opklimmende volkomenheid der bewerktuiging als geschiedkundig feit door de geologie wordt aangewezen. Cuvier b.v., hoezeer afkeerig van de hypothese eener genealogische opvolging, eener ware afstamming der hoogere diervormen uit eenvoudiger diersoorten, heeft steeds beweerd, dat er zoodanige opklimming bestond. Overblijfsels van weekdieren en visschen komen volgens hem in oudere lagen voor, zonder dat men daarin nog overblijfsels van kruipende dieren ontmoet; de kruipende dieren verkrijgen een groot overwigt in de Jura-periode, terwijl eindelijk zoogdierenbeenderen eerst in die lagen zouden worden aangetroffen, die het krijt bedekken, en die men gewoonlijk tertiaire lagen noemt[1]. Eveneens hebben ook die onderzoekers, welke zich met fossile planten bezig hielden, adolphe brongniart, goeppert en anderen, de meerdere eenvoudigheid der oudste vegetatie en de langzame toenadering tot de tegenwoordige plantenwereld opgemerkt, die men in de op elkander volgende berglagen bespeurt. Brongniart heeft vier perioden van vegetatie in den voortijd onderscheiden, waarvan de oudste zich tot de steenkolen-formatie uitstrekt[2]. In die oudste vegetatie ontmoeten wij vooral varenkruiden en boomachtige varens. Deze planten, die in de tegenwoordige schepping misschien slechts 1/40 van alle bekende planten-

  1. Discours sur les révolutions etc. Zie Recherches sur les ossemens fossiles. 3e Edition. 4to Paris 1825, I, p. 54, 55, p. 146—172,
  2. Zie zijne onvoltooid gebleven Histoire des végetaux fossiles, Paris 1828—1837, 4to, en het overzigt in de Ann. des Sciences natur. Tome XV. 1828, p. 225—258.