Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/672

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
144
EEN BLIK OP DE NATUURLIJKE EVENREDIGHEID DES

Menselijke romp van achteren
Fig. 2.Menschelijhe romp van achteren. a Achterste gedeelte des schedels, of achterhoofd: b halsgedeelte der ruggraat; c ribben, gehecht aan het borstgedeelte der ruggraat; d lendengedeelte der ruggraat; e heiligbeen, met het staart of stuitbeen; f het onderste deel der wervelkolom; gh ongenaamde beenderen; g het darm- of heupbeen en h het zitbeen; i schouderblad; k plaats van de geledingsvlakte voor het opperarmbeen; l het zich voor en boven aan de borst bevindende sleutelbeen.
moet, volgens carus, de grondmaat voor de evenredigheden van dat ligchaam leveren, en het gedeelte van dat geraamte, waarin men meer bepaaldelijk die grondmaat te zoeken heeft, is het meest wezenlijk gedeelte daarvan, de wervelkolom, hier, in hoogeren anatomischen zin, bestaande uit den schedel, de uit 24 vrije wervelbeenderen bestaande ruggraat en het heiligbeen. En nog meer bepaaldelijk is het de ruggraat, het wezenlijkste gedeelte der wervelkolom, waaraan de grondmaat moet worden ontleend.

De grondmaat, of modul, is nu het derde gedeelte van de loodregte lengte van de ruggraat, gemeten van den bovenrand des eersten halswervels tot den onderrand des laatsten lendewervels, welk derde gedeelte gelijk is aan de horizontale lengte des schedels tusschen de meest uitstekende punten des achterhoofds en des voorhoofds.

Deze, volgens carus, natuurlijke grondmaat of organische modul der menschelijke gestalte verhoudt zich nu tot de overige ligchaamsdeelen op de volgende wijze:

Tabel