Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/733

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
205
VEENROOK EN ANDERE DROOGE NEVELS.

Reeds de Romeinen kenden deze nuttige werking van den rook, waarvan plinius op meer dan eene plaats gewag maakt, en toen de Spanjaarden Peru veroverden, vonden zij bij de inboorlingen de gewoonte om, ter wering van de nachtvorst, droog stroo of hoopen mest te verbranden. De Spanjaarden volgden dit voorbeeld niet na, maar meenden hetzelfde doel door ijverig bidden te zullen bereiken. "Doch het gebed zonder rook,"—zegt een Spaansch schrijver, — "hielp niet meer"[1] .

Ik zal nu geene verdere woorden behoeven, ten betooge dat ook de veenrook somwijlen nuttig kan zijn. Hij kan zulks echter alleen wezen in de maanden April en in het begin van Mei. Later toch komen er zelden nachtvorsten voor. Konden dus de veenkolonisten er toe gebragt worden, om hunne veenen alleen in het begin des voorjaars te branden, dan zoude men zich gaarne eenige dagen zwaarderen rook getroosten, omdat hierdoor het gevaar van nachtvorst op die punten, waarboven de rook zweefde, zoude geweerd zijn en het verkregen duurzame voordeel wel tegen de tijdelijke onaangenaamheid eener rookerige atmospheer zoude opwegen.

Ik moet het echter aan anderen, die meer van nabij de werkzaamheden en het bedrijf der veenkolonisten hebben gadegeslagen, overlaten te beslissen, in hoeverre een in dien zin gegeven voorschrift uitvoerbaar zoude zijn.

 

 
  1. Zie Boussingault, De l'emploi de la fumée pour préserver les vignes de la gêlée. Ann. de Chim. et de Phys. 1858, T. LII p. 485.