Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/744

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
216
EEN VISCH, DIE VISCH VANGT.

afdaalt, hoe meer de volkeren in beschaving toenemen. Het getuigt immers van zeer weinig overleg, van uiterst geringe kennis aan visschen en hunne eigenaardigheden, als men een beschaafden Europeaan met een' onnoozelen hengel gewapend ziet visschen.

Naar wind en weder, naar stroom of stil water, naar tijd van jaar of dag, naar soort van aas, naar soort van visch vraagt hij niet: hij verbeeldt zich, dat alle visschen zoo maar in eens aan zijnen gewonen regenworm zullen bijten! Een Eskimo of een Sioux-Indiaan, een Chinees of een Maleijer zou hem uitlagchen, of met een medelijdend schouderophalen hem voorbijgaan. Tot staving hiervan willen wij hier eene zeer eigenaardige wijze van vischvangst vermelden en het daartoe gebruikt wordende middel eenigzins uitvoerig beschrijven.

In de Stille zee, den Atlantischen oceaan, de Middellandsche zee en zelfs somtijds in de Noordzee vindt men een zeer merkwaardig geslacht van visschen, dat tot de Malacopterygii subbrachii (weekvinnigen met de buikvinnen onder of voor de borstvinnen) behoort en hetwelk Echeneis geheeten wordt. Er zijn tot heden slechts vijf soorten van dit geslacht bekend, die onderling veel overeenkomst met elkander hebben en slechts in ondergeschikte punten verschillen. Het zou ons hier te ver voeren, als wij die geringe verschillen wilden aantoonen, en wij zullen daarom slechts ééne soort eenigzins uitvoerig beschrijven, namelijk den Echeneis remora.

De Echeneis remora is langwerpig van ligchaam en met veel slijm overdekt; de kop is zeer breed, vooral door eene bijzondere schijf, welke zich daarop bevindt, en die wij straks meer uitvoerig beschrijven zullen. De huid is met kleine schubben overdekt, die men slechts zien kan als de visch dood en de huid gedroogd is. De lever heeft twee lobben en is aan het middenrif bevestigd, doch heeft bovendien nog de bijzonderheid, dat zij zich niet beneden, maar boven de overige ingewanden bevindt, in onderscheiding van alle andere visschen. Wij zullen straks hierop terug komen. Deze visch heeft geene zwemblaas en is bruinachtig van kleur, sommigen zijn aan de buikholte wel iets ligter van kleur, doch deze zijn bijna even zeldzaam als de enkele geheel witte, die, volgens commerson, nu en dan aangetroffen worden. De lengte van het geheele ligchaam is van 8 duim tot ruim één