Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/843

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
315
SEPTMONCEL.

steenen, te weten: de Oostersche en Braziliaansche topazen, de zoogenoemde narcis-zee-agaat, de zoogenoemde gele diamant van Ceylon, die, wanneer hij zeer licht van kleur en tevens zeer doorschijnend is, wel eens voor een diamant wordt aangezien en er dikwijls voor verkocht is. Ten zevende noemen wij die steenen van gemengd groene en gele kleur, waartoe behooren: zekere soort van smaragd en de Oostersche chrysoliet, die vroeger in Engeland zoo gezocht was. Tot de achtste soort behooren de violetkleurige steenen, met name de amethisten, zoowel de fraaije Oostersche, als de gewone. Tot de negende die steenen, welker kleur eene mengeling is van licht rood en bruin, namelijk: de hyacinth en eene soort van granaat. Tot de tiende de steenen met een weerschijn, te weten: de opaal, de goud- of zonne- en de maansteen, van welke de tweede zeer zeldzaam is en doorgaans in namaaksel voorkomt. Tot de elfde eindelijk die steenen, welke op het oog de minst schitterende zijn, maar bij welke men de meeste verscheidenheid vindt, namelijk de ondoorschijnende, met name: de turkois, de agaat, de jaspis, de cornalijn en meer anderen. Bijna al deze steenen worden door kunst nagemaakt, en dat wel op verschillende wijzen. De meest gebruikelijke is die, welker voortbrengsel den minsten prijs geldt, namelijk glas, aan hetwelk men zoo na mogelijk de kleur van den nagemaakten steen heeft gegeven; die, waarbij een dun schijfje van den echten steen op een namaaksel wordt vastgehecht, hetgeen door eene bekwame hand vooral aan granaten een bedriegelijk voorkomen van echtheid geeft; en eene scheikundige bewerking van grondstoffen, die eenigermate het werk der natuur nabootst en waarvan de bekwame ebelman, in der tijd directeur van de porcelein-fabriek te Sèvres, zulke van het echte bijna niet te onderscheiden' proeven heeft geleverd.

De werklieden te Septmoncel ontvangen de te bewerken steenen ruw van menschen, die er hun bestaan in vinden ze op te koopen en ze na de bearbeiding onmiddellijk of door de tweede hand aan de juweliers te verkoopen. De werkman weet in zijne afgelegene berghut volstrekt niet wat de juwelier met elken steen voorheeft, hij volgt alleen de bestelling, die hem gedaan is. Doch de besteller moet het ook niet zelden aan het oordeel van den slijper overlaten, hoe hij