Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/845

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
317
SEPTMONCEL.

vrouwen oefenen dien menigmalen uit, en reeds kinderen van tien- of twaalf jaren worden er in geoefend, waartoe men hun eerst de zachtste steenen geeft. De arbeid wordt niet als daggeld, maar bij het stuk betaald; doorgaans werken de Septmoncellers twaalf, somtijds ook wel tot zestien uren daags. Een handig werkman verdient ruim anderhalven franc daags, eene vrouw ruim een franc, kinderen ten hoogste een halven franc. De verdiensten zijn dus matig, of nog minder dan dit, en bij de hooge prijzen van echte, goed geslepen edelgesteenten, bij het groote verschil, dat er b.v. is tusschen eenen ruwen en eenen en rosette geslepen robijn, mag men ook hier de spreekwijze wel van toepassing achten, dat de paarden, die den haver verdienen, er de soberste portie van bekomen. Deze geringe opbrengst van hunnen, wel niet vermoeijenden ligchaams-, noch geest afmattenden, maar toch veel geduld en oplettendheid vorderenden arbeid, noodzaakt dan ook onze bergbewoners tot eene sobere levenswijze, welke in eene scherpe tegenstelling staat met de praal en pronk, die hun handwerk voorbereidt. Het is hier wel niet het eene uiterste naast het andere, pracht en behoefte; maar het heeft toch iets treffends, die armoedige Jura-bewoners te zien met een stuk haverbrood in de hand en om den schotel aardappelen geschaard, met schatten om zich heen, schatten, die onder hunne handen te voorschijn komen uit ruwe steenen, onaanzienlijk op het oog als degenen, die ze bewerken. Doch even ook als die steenen onder hun onooglijk uiterlijk eenen schitterenden glans verbergen, even zoo huisvest hetgeen die menschen rijzen doet in onze schatting niet in hun eenvoudige kiel. Zij zijn een nijver, zuinig, matig, eerlijk, zedig, zedelijk en godsdienstig volk. Hunne goede trouw is boven verdenking en geen koopman in steenen behoeft immer den minsten twijfel te voeden ten aanzien van hetgeen hij aan de werklieden toevertrouwt. Zonderling is met dat al de wijze, waarop die onder hen berustende kostbaarheden worden bewaard; en bewijs levert tevens die wijze, dat de openbare eerlijkheid in dat oord zeer groot is. Elk heeft in zijnen tuin eene kleine bergplaats, bestemd voor al wat men kostbaarst bezit, linnen, papieren enz. Daar worden ook de edelgesteenten geborgen, die niet onmiddellijk onder handen zijn. Zulks geschiedt wegens het brandgevaar, dat, zoo als