Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/106

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
84
EENE NIEUWE SOORT VAN SILUROIDE OF WELSACHTIGEN

staan bij Vandellia, en wijkt, even als dit geslacht, van Eremophilus en Trichomycterus af door de plaatsing van den mond aan de onderzijde van den kop en door de zeer kleine kieuwspleet; maar naast deze overeenkomsten vertoont zich, behalve een paar andere, minder gewigtige afwijkingen, een zoo belangrijk verschil in de tanden tusschen dezen visch en Vandellia, dat hij zekerlijk wel te regt als de typus van een afzonderlijk geslacht beschouwd moet worden. Bij Vandellia merkt valenciennes uitdrukkelijk op, dat het voorste gedeelte van beide kaken geheel zonder tanden is, terwijl hij slechts vijf tanden in het verhemelte (op het ploegbeen) aantrof; bij den nieuwen visch is daarentegen de rand van den mond in beide kaken over zijne geheele uitgestrektheid digt bedekt met talrijke, wel kleine en dunne, maar echter ligt in het oog vallende, haakvormige tanden. Zij staan eenigermate in rijen achter elkander, behalve eene kleine groep in het midden van de bovenkaak, die wel op het ploegbeen zullen geplaatst zijn, zoo als de tanden van Vandellia. Deze tanden zijn echter slechts weinige in verhouding tot het aantal van die, welke op de boven- of liever tusschen-kaaksbeenderen zijn geplaatst.

Ik noem dit vischgeslacht Stegophilus en de soort Stegophilus insidiosus. Ten opzigte van het overige, waardoor zich deze visch onderscheidt, zal ik hier nog bijvoegen, dat de kop zeer breed, van voren afgerond en nog meer platgedrukt is, dan dit bij de vroeger bekende geslachten plaats heeft. Van onderen is hij geheel plat, waardoor, in verbinding met de plaatsing van den mond en de sterke ontwikkeling der lippen en vooral de uitbreiding der onderlip tot eenen breeden huidlap, in dit gedeelte van den visch eenige gelijkvormigheid met Hypostomus ontstaat. Er ontspringen aan weerszijde van den mondhoek twee korte draden, van welke de achterste zoo klein is, dat men hem naauwelijks zien kan. De kieuwspleet is niet grooter dan dat een fijne speldenknop er door heen gebragt kan worden; deze opening ligt laag naar beneden, maar echter niet op de ondervlakte. De stralen van het kieuw vlies zijn uitwendig niet zigtbaar, en ik ben buiten staat op te geven, hoevele er zijn, daar de geringe grootte van den visch het moeijelijk maakt om ze uit de dikke huid los te pellen, en omdat ik niet meer dan een enkel mijner weinige voorwerpen voor het onderzoek wilde opofferen.