Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/128

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
102
STUDIËN OVER BORNEO EN DE DAJAK's

Woning aan de rivier

De woningen aan de rivieren gelegen hebben daarentegen soms meer gemakkelijke planken buitentrappen met leuningen, die met eene half drijvende vlotbrug, als gemakkelijke aanlegplaats voor de praauwen of vlotten, in de rivier uitloopen. De trappen of ladders geleiden in den regel tot eene soort van balkon, of wil men liever buitengaanderij om het huis, die aan de grootere woningen de algemeene verzamelplaats der bewoners daarstelt. Op deze komt voor iedere familie eene afzonderlijke deur uit, in de zijwanden; bij enkele meer wilde stammen, diep in de binnenlanden, wordt de ingang gevonden in den vloer, bij wijze van valluik. Vensters, of liever getraliede venstergaten, bevinden zich slechts weinige aan ééne zijde der woning; zij zijn klein, smal, van eenen langwerpig horizontalen vorm en slechts zoo ver boven de hoogte van den vloer der vertrekken aangebragt, dat men op de hurken zittende (de gewone houding van den rustenden Oosterling), zonder op te staan naar buiten kan zien. De daken komen met het stroodak van onze dorpen veel overeen, hoewel zij soms zeer eigenaardig zijn ingerigt, bij de aanwending van dakpansgewijze op elkander geplaatste palmbladen of ook van stukken boomschors in den vorm van gewone pannen gesneden. Boven ieder vertrekje kan in de gemeenschappelijke huizen een deel van het dak, bij wijze van dakvenster, afzonderlijk worden opengezet.

Het inwendige der woningen is meestal vrij regelmatig verdeeld.