Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/169

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
143
OF ZOOGENAAMDE "KOPPENSNELLERS" VAN DIT EILAND.

wraak, die hen wederkeerig jaren achtereen lot "snellen" aanzet; zoo lees ik bij groll: dat de Dajakkers van Sangouw, in westelijk Borneo, ter dier oorzake reeds sedert onheugelijke tijden, ja men wil meer dan 100 jaren, uit "snellen" zijn gegaan bij de stammen aan de Tajanrivier; en bij anderen: dat juist in dit geval de hoofden van personen, welke hunne aangeboren vijanden niet zijn, hun in het minst niet kunnen bekoren. In de tweede plaats schijnt het koppensnellen een voorzeker hevig werkend hulpmiddel te zijn om bestaande twisten tusschen naburige of verwante stammen te beslechten; van weerszijden worden alsdan, onverwachts in nachtelijke uren, "snellers" uitgezonden, tot eindelijk de zwakste partij toegeeft. Ten derden geschiedt het, op hun overigens geheel onverschillige personen, om zeer uiteenloopende redenen van minderen, doch veeltijds hoogst bijgeloovigen aard; zoo bijvoorbeeld door dezen, ter vervulling eener aan de goede Geesten gedane belofte; zoo door genen, tot dankbaarheid voor eene doorgestane, of ter afwering van eene gevreesde ziekte of van eenig ander onheil; zoo door anderen, in de verwachting, dat een kort vooraf gesneld hoofd hun geluk zal aanbrengen op eene te ondernemen reis van aanbelang; zoo door velen, in het vertrouwen, dat de geesten der gesnelde offers die van hunne dierbare betrekkingen zullen volgen en als slaven dienen in de Geesten-Wereld; zoo eindelijk door sommigen, uit aangeboren neiging of uit eerzucht, daar de faam van vele hoofden te hebben gesneld, hen onder de hunnen in achting en aanzien doet stijgen. Wat ten slotte aangaat één der bij ons te lande omtrent de koppen-snellers meest geldige of onder het volk meest verspreide gevoelens: dat, namelijk, geen Dajak's jongeling eene huwelijks-verbindtenis mag aangaan, dan na zijner toekomstige vrouw een' gesneld hoofd tot bruidsgeschenk te hebben aangeboden, .....deze meening wordt door helfrich, ida pfeiffer, groll, van lynden, en schwaner eenstemmig en bepaald tegengesproken en tot het rijk der fabelen verwezen. Ik mag evenwel niet verzwijgen, dat gezegde meening door keppel, voor Noord- Westelijk Borneo, bevestigend wordt besproken, onder bijvoeging, dat tot dit doel wel bepaaldelijk wordt vereischt het snellen van een vijandelijk hoofd, en ten anderen ook