Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/170

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
144
STUDIËN OVER BORNEO EN DE DAJAK'S

door bleeker (in zijne schoone Reisbeschrijving door de Moluksche eilanden[1], voor sommigen onder dezen wordt verdedigd.

Laatstgenoemde opmerking sluit reeds in, dat het koppensnellen geenszins alleen tot Borneo is beperkt. De Alfoeren of bergbewoners uit sommige nog woeste gedeelten van het groote schiereiland Halmaheira, vele Papoes-stammen op Nieuw Guinee, maar vooral die uit de binnenlanden van Ceram, handhaven, volgens bleeker, de bruyn kops, ida pfeiffer en anderen, de afschuwelijke gewoonte van het daar zoogenaamde "moes-koppen" als eene stalen wet en in volle kracht, met uitzondering der kust-streken, waaronder den zedelijken en stoffelijken invloed van het Nederlandsch gezag,—zoo als voornamelijk ook in de geheele Minahassa (N.O. gedeelte van Celebes), — dit schandelijk en tot ontvolking leidende bedrijf reeds sedert jaren ten eenenmale is uitgeroeid.

Aan dit onderwerp schakelt zich eene andere vraag: staat het koppensnellen ook in verband met het menschen-eten? Zijn de Dajakkers nog anthropophagen, gelijk dit voorheen vrij algemeen van hen werd beweerd? Bij schwaner en helfrich vond ik voor de Zuid-Ooster afdeeling daarover zelfs met geen enkel woord melding gemaakt, zoodat ik, bij de uitvoerige beschrijving van hunne zeden en gewoonten, vooral door den eerste in hun huiselijk leven bijgewoond, meen zulks voor dat gedeelte van Borneo te mogen ontkennen. Voor het meer noordelijk gelegen rijk van Broenei wordt het mede door brooke en keppel bepaaldelijk ontkend. Voor de Wester Afdeeling intusschen bestaat gegronde twijfel, of zij daaraan wel geheel onschuldig zijn. Althans croockewit zag zelf op een inlandsen feest nabij Sintang, hoe een beschonken Dajakker de half verdroogde vliesjes uit eenen vroeger gesnelden kop ploos en opat,—terwijl van lynden en groll

beweren, hoezeer in algemeene termen slechts, dat enkele Dajakstammen uit de omstreken van Sangouw de wangen en handpalmen der verslagene vijanden eten, en dat in die gedeelten van Westelijk Borneo, waar het koppensnellen nog in zwang is, vrij algemeen tevens de

  1. Reis door de Minahassa en den Molukschen Archipel, gedaan in 1855, door p. bleeker, 2 Deelen. Batavia, lange en Co. 1856.