Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/186

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
160
DE MAALSTROOM OF MOSKENSTROOM.

dat geen vaartuig, misschien zelfs geene stoomboot, meer aan het roer gehoorzaamt.

Ook des zomers kan de stroom, en wel onder geheel tegenovergestelde omstandigheden, gevaarlijk worden, namelijk wanneer windstilte ontstaat of de wind zeer zwak wordt, wanneer men den stroom wil kruisen. Men loopt alsdan gevaar op de reeds genoemde onondiepte Horgan naar Lofotodden of op een der vele klippen, die het eiland Mosken omgeven, te drijven.

Het gevaarlijkst voor den zeevaarder, die dezen stroom moet oversteken, zijn derhalve de winterstormen en windstilte. Waait daarentegen gedurende den zomer bij goed weder een gestadige en niet te zachte wind, dan is de vaart over den stroom niet te vreezen; zonder gevaar kan hij dan zoowel door grootere vaartuigen als door booten bevaren worden.

Eindelijk is het ook zeer waarschijnlijk, dat de Golfstroom, die de kusten van Lofoten en Westeraalen volgt en daar met grootere snelheid dan ergens elders langs de Noorweegsche kust loopt, op het ontstaan der heftige strooming zoowel bij Mosken als bij de verdere daar voorhandene zee-inhammen en zee-engten eenigen invloed uitoefent.

(Ontleend aan a. vibe, Küsten und Meer Norwegens in petermann's Geograph. Mittheil. 1860, Erganzungsheft, p. 20).