Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/187

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 


OVER DE NOORDPOOLREIZEN IN DE LAATSTE JAREN;

DOOR

A.T. REITSMA.

 

 

Wat de winter, vooral als hij met strengheid heerscht, reeds in ons gematigd klimaat kan uitrigten, dat weten wij allen. Het vloeibaar water verstijft tot eene vaste harde massa, die de zwaarste lasten op hare oppervlakte draagt. De groeikracht der natuur ligt gebonden in eene diepe sluimering, terwijl vaak eene witte sneeuwsprei het gelaat des aardrijks bedekt. Geen vogelenzang stoort de stilte der natuur. Het is alsof bijna alle leven is opgehouden, of zich in verborgene schuilplaatsen heeft onttrokken aan ons oog.

Kan de winter ook in ons gematigd klimaat somtijds zulk een gestreng gelaat toonen; wat zal hij dan niet vermogen in die gewesten, waar hij zijn vasten zetel heeft gevestigd? De geheele natuur heeft daar een geheel ander aanzien. Binnen de poolcirkels heeft de afwisseling van dag en nacht niet meer gedurende het geheele jaar plaats. Daar zijn dagen, waarin de zon niet boven den horizon opgaat, en ook dagen, waarin zij niet ondergaat. Op 70° breedte gaat de zon gedurende 65 dagen niet onder, maar loopt aan den hemel in eenen schuins gestelden cirkelboog rond. Op 80° breedte blijft zij 134 dagen onafgebroken boven den horizon. Maar daarentegen heerscht dan ook op die breedten een nacht van omstreeks dezelfde lengte, waarin geene zon opgaat, en in het tijdsverloop tusschen dien langen dag en dien langen nacht heeft er alleen eene afwisseling van dag en nacht binnen elke 24 uren plaats. Aan de noordpool zelf, dus op 90° breedte, heerscht van 21 Maart tot 23 September een onafgebroken dag. Dan gaat de zon onder en loopt beneden den horizon rond, en daar zij, zoo lang zij geene 18 graden beneden den horizon is, nog een schemerachtig licht verbreidt, zoo volgt op den langen dag