Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/191

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
165
OVER DE NOORDPOOLREIZEN IN DE LAATSTE JAREN.

van aard- en steensoorten. Maar toen deze nader onderzocht werden en de Londensche scheikundigen daarin meenden goud te vinden, van toen af werd het Noorden als een onuitputtelijke goudmijn beschouwd. Het doel was van nu af niet meer door het Noorden eenen doortogt naar het Indische goudland te ontdekken, maar onder het ijs en de sneeuw der noordpoolgewesten zelve goud te vinden. Een nieuw eskader werd weldra onder frobisher uitgezonden, maar de vreeselijke, nog ongekende gevaren, waaraan men zich zag blootgesteld, drongen spoedig tot den terugtogt. En toch rekende men den togt niet mislukt; want men had aan de noordkust van Amerika de schepen met eene zwartachtige aardsoort geladen, waarin men meende, dat goud verborgen was. Voordat men zich van het goudgehalte dezer aardsoort, waaraan niemand twijfelde, verzekerd had, was reeds een nieuw eskader van 16 schepen in zee gegaan, om in het goudland van het Noorden eene kolonie te stichten, die zich op de plaats zelve met de goudwinning zoude bezig houden. Deze uitrusting mislukte geheel. Wel werden weder eenige ladingen van die zwartachtige aarde medegenomen; maar van het goud, dat men er in meende te vinden, werd verder niet meer gesproken.

Ook de noord-oostelijke doortogt boven Azië om naar Indië werd in dien tijd te vergeefs door de Engelschen, onder willougby en chancellor, en door de Hollanders, onder heemskerk en barends, gezocht. Hendrik hudson deed in Hollandsche dienst nog eene vergeefsche poging om verder dan Nowaja Semlja door te dringen. Later in Engelsche dienst overgegaan, deed hij in 1610 eenen togt in de straat en baai, die zijnen naam dragen, maar vond op dien togt een beklagenswaardigen dood. In 1741 ontdekte de bevelhebber behring, die door peter de groote was uitgezonden, de naar hem genoemde zeeëngte, welke Azië van Amerika scheidt.

Gedurende langen tijd werden er nu geene verdere ontdekkingstogten naar het Noorden ondernomen. De hoop om langs die zee eenen nieuwen bevaarbaren weg naar de Indien te vinden was gefaald. Eerst in deze eeuw ontwaakte bij de Engelschen wederom de zucht om het geheimzinnige gebied van den noordpool-winter aan het licht te brengen. Van de jaren 1818 en 1819 vingen de allerbelangrijkste ont-