Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/195

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
169
OVER DE NOORDPOOLREIZEN IN DE LAATSTE JAREN.

om franklin op te sporen werden dan ook in eene noordelijke rigting gedaan, terwijl men, gelijk later bleek, hem in het zuiden gezocht moest hebben. Dat men zich in de rigting vergist had, werd eerst ontdekt door dr. rae, die op eenen ontdekkingstogt op de westkust van het eiland Boöthia van eenige Eskimo's vernam, dat zij in 1850 een troep van 60 blanke mannen ontmoet hadden, die met eene sloep langs de kust van het Koning-Willemsland, ten zuiden van Boöthia trokken, nadat zij hunne schepen verloren en geen leeftogt hadden, dan wat zij door de jagt opdeden; dat zij later 30 van dezen gevonden hadden, die allen den hongerdood gestorven waren. De staat, waarin zij de lijken gevonden hadden, bewees, dat de ongelukkigen door den vreeselijksten hongersnood gedrongen waren geworden om zich met het vleesch der gestorvenen te voeden. De voorwerpen, die dr. rae van de Eskimo's kocht, bleken duidelijk aan het scheepsvolk van franklin te hebben toebehoord.

In Engeland wilde men echter nog geen geloof schenken aan het verhaal der Eskimo's. Men beriep er zich op, dat Eskimosche berigtgevers het verhaal van anderen hadden, dat men op hunne geloofwaardigheid volstrekt geen staat kon maken, dat zij welligt het scheepsvolk van franklin vermoord hadden, om zich zoo van hunne goederen meester te maken, en dat zij nu tot hunne verschooning dit verhaal van kannibaalsche barbaarschheid hadden uitgestrooid.

Men bleef daarom nog steeds de hoop voeden, dat franklin en zijne manschappen in leven zouden kunnen zijn. Men meende daarvoor een grond te vinden in den rijken overvloed van dierlijk leven, hetwelk zich in deze ijswoestijnen beweegt. Zeehonden, sneeuwhoenders en hazen zijn er in zulk eene menigte, dat men er niet ligt van honger sterft. Op de Walvisch-eilanden schoten de officieren van kapitein john ross zoo vele zeevogels, dat de gansche scheepsbemanning er van verzadigd kon worden. De Melville-baai wemelde zoo van vogels, dat kapitein parry twee walvischbooten met eijeren vulde. In de Regents-invaart en op het schiereiland Boöthia kon ross van 1829 tot 1833 zich bijna het geheele jaar door van dierlijk voedsel voorzien. Richardson verzamelde in den winter van 1848 en 1849 niet minder dan 5191 visschen en 13810 pond wild. Een der-