Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/199

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
173
OVER DE NOORDPOOLREIZEN IN DE LAATSTE JAREN.

Wij moeten hier met eenige uitvoerigheid melding maken van eenen man, die door zijnen moed en volharding eenen onsterfelijken naam heeft verworven, van Dr. elisha kent kane. De korte, maar merkwaardige levensloop van dezen man verdient wel eenige vermelding. Geboren te Philadelphia in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika in 1822, begon hij zijne wetenschappelijke loopbaan als student in de geneeskunde. Op éénentwintigjarigen leeftijd gepromoveerd en voor het beantwoorden eener prijsvraag bekroond, begon hij als geneesheer bij het Amerikaansch gezantschap naar China zijn zwervend leven. Hij bezocht achtereenvolgens de Filippijnsche eilanden en Mindoro, doorreisde Java en Sumbawa, daalde in den krater van den vuur spuwenden berg Taël af, waaruit hij met levensgevaar werd opgetrokken. Van Java ging hij naar Indië, bezocht Ceylon, vertrok van daar naar Egypte, waar hij met den beroemden oudheidkenner lepsius aan den Boven-Nijl kennis maakte. Uit het Oosten naar zijn vaderland teruggekeerd, besloot hij, ten einde den slavenhandel in den grond te leeren kennen, de kustlanden van Afrika te bezoeken. De Afrikaansche koorts alleen hield hem terug om in het koningrijk Dahomeij door te dringen en noodzaakte hem tegen zijnen wil naar zijn vaderland terug te keeren. Maar ook daar gunde hij zich weinig rust. Hij nam als geneesheer deel aan den veldtogt der Vereenigde Staten tegen Mexico en werd in het gevecht bij Noparluca gewond. Na zijne genezing bereisde hij een deel van Mexico, bepaalde door barometer-metingen de hoogte van den Popocatepetl, hield zich daarop in zijn vaderland met opmeting der kusten bezig en sloot zich in 1830 aan de expeditie aan, welke door den Newyorker koopman grinnel werd uitgerust om franklin op te zoeken.

Den 22 Mei 1850 verlieten de twee kleine, maar uitmuntend ingerigte schepen, waaruit deze expeditie bestond, de haven van Newyork. Zij zetten haren koers langs de westkust van Groenland voort, waar zij ontzaggelijk veel met het ijs in de Baffinsbaai te worstelen hadden. Zij lagen gedurende eenentwintig dagen zoo in het ijs ingesloten, dat zij gedurende dien tijd dag voor dag niet meer dan eene Engelsche mijl vorderden, ja soms niet meer dan eene scheepslengte gedurende eenen ganschen dag. Op eene breedte van 76 gra-