Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/201

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
175
OVER DE NOORDPOOLREIZEN IN DE LAATSTE JAREN.

ven de ijsvlakte verheffende randen werden aangewezen. Reeds kon er een man op staan. Van dit oogenblik af waren de zeilen negen maanden lang zonder eenig nut. De beweging der schepen en het lot der reizigers hing eenig en alleen van den drijvenden ijskerker af. Den 20 October was de ijsschol in de onmiddellijke nabijheid van het schip ongeveer twintig duim dik geworden. Zij had zich met andere ijsvelden van verschillende grootte zoo door elkander gewerkt, dat zij voor het oog een deel der groote ijsvlakte geworden was, slechts begrensd door de vooruit springende rotsen der kusten en een smal kanaal van open water, hetwelk haar van de kust scheidde.

Zoolang men in het Wellington-kanaal bleef, had het ijs nog niet zijne volle vastheid en taaiheid verkregen. Zijne zamenstelling was korrelig, bijna zwamachtig; zijne massa van zoutwater doortrokken en zijne elasticiteit zoo groot, dat het tegen de schepen verbrokkelde, of het afdruksel van de schepen aannam, onder het geweld van eene drukking, die ze onder andere omstandigheden zeker verpletterd zou hebben.

Toen in het midden van straat Barrow de winternacht van December was aangevangen en de thermometer 15 en 20 graden onder nul stond, kreeg het ijs eene dikte van drie voet en eene hardheid als vuursteen. Dit ijs was aan zijne oppervlakte geheel frisch en werd door de aanwending van salpeterzuur-zilver niet in het minste gekleurd.

Terwijl de vaartuigen hier met eene gemiddelde snelheid van twaalf mijlen door een kanaal dreven, dat door de vooruit springende rotsen vernaauwd werd, had de allervreeselijkste ijsbraak plaats. Het scheen, alsof de verschrikkingen van eenen hevigen storm zich met de uitbarsting eener kanonnade en het kraken eener aardbeving vereenigden. De ijsschots scheurde midden door. Donkere stroomen, van welke zich een dampende vorstrook omhoog verhief, verbreidden zich als een net over de gansche ijsvlakte. Het schip, dat nu eens op zijde geworpen werd, dan eens met den boeg naar beneden in het ijs dook, scheen elk oogenblik met verplettering bedreigd.

Toen was men het best in staat de vorming der ijsheuvels (hummocks) waar te nemen. Men stelle zich eene effene, met sneeuw