Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/255

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Deze pagina is gevalideerd
229
ALCHEMIE.

Deze waren de voornaamste theoretische gronden, die men voor het geloof aan de mogelijkheid van de transmutatie der metalen aanvoerde. Maar men beriep zich ook op gronden, die op de ervaring berustten. Die gronden behelsden, op zichzelve beschouwd, waarheid; men duidde ze slechts verkeerd. Wanneer men een meslemmer in eene oplossing van blaauwe vitriool steekt, dan zal de oppervlakte van het ijzer met eene dunne laag koper bedekt worden. Dit verwondert ons niet, die weten, dat de blaauwe vitriool zwavelzuur koperoxyde is en dus koper inhoudt. Maar dit laatste, dat er namelijk in blaauwe vitriool koper zit, wist men niet voor het begin der 17de eeuw. Even onbekend was men met de ware zamenstelling van verscheidene andere zouten, waarvan wij nu weten, dat zij metaalzouten zijn. En wanneer dan nu bij eene proef met zulk een zout onverwacht een of ander metaal voor den dag kwam, dan kon men wel moeijelijk anders denken, dan dat zulk een metaal werkelijk bij die proef gevormd was geworden, ontstaan was. Zoo verkreeg men ook niet zelden, bij vele bewerkingen op onedele metalen, tot technische doeleinden ingesteld, ten slotte kleine hoeveelheden goud en zilver, omdat óf die metalen zelve óf de daarbij gevoegde stoffen daarvan sporen bevatten. Men duidde dit evenwel anders en meende, dat gedurende de bewerking een klein deel van het metaal in goud of zilver veranderd was. De onvolmaaktheid der middelen om metaalmengsels, alliages, te ontleden en te onderzoeken, droeg van deze dwaling de schuld, en in diezelfde onvolmaaktheid kan men ook de oplossing vinden van eene omstandigheid, voorkomende in vele verhalen van transmutatiën, die ten duidelijkste niets anders dan bedriegerijen blijken te zijn geweest: dat namelijk het door de tinctuur voortgebragte goud door den muntmeester beproefd en volkomen zuiver goud gebleken was te zijn.

Maar wat aan de alchemie niet alleen in de oogen van de mannen der kunst, der spagirische philosophen, maar vooral ook in die des algemeens eene hooge achting en aanzien verschafte, bestond in gronden van historischen aard. Het ontbrak aan geene op allerlei wijze, zelfs door geregtelijke onderzoekingen gestaafde getuigenissen van veranderingen van onedele metalen in goud. Geleerden, mannen,