Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/268

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
242
ALCHEMIE.

gewag gemaakt van het denkbeeld, dat de onedele metalen ziek zijn en door den steen der wijzen genezen, d.i. in goud veranderd kunnen worden. Men breidde later dit denkbeeld, dat niets dan eene figuurlijke uitdrukking was, verder uit en begon te gelooven, dat de steen der wijzen een algemeen geneesmiddel tegen alle ziekten des ligchaams wezen moest. Hij begon dus te gelden als eene algemeene panacee, die, wanneer men haar maar eens verkregen had, volgens zekere voorschriften gebruikt, eenen wonderbaren en heilzamen invloed op het menschelijk organisme uitoefende. Ja, sommigen gingen zoo ver van te verzekeren, dat het gebruik van den steen eene verjongende kracht bezat, en salomon trismosinus gaf voor, in zijn in 1490 geschreven boek, getiteld: Aureum Vellus, »het gulden vlies,” dat hij door het gebruik van één grein er van zich zelven geheel verjongd had, zoodat zijne gele, rimpelige huid blank en glad, zijne wangen rood, zijne grijze haren weder zwart en zijn kromme rug regt geworden waren, terwijl hij het eene ligte zaak vond zich door dat middel in het leven te houden tot aan den jongsten dag. Tot deze zonderlinge meening gaven aanleiding, eensdeels de veronderstelde alles veredelende eigenschappen van den steen der wijzen, die dan ook het zieke en zwakke ligchaam verbeteren, ja onsterfelijk maken moest, anderdeels de opwekkende eigenschappen van sommige door de alchemisten ontdekte stoffen, tot welke inzonderheid de wijngeest behoort, die dan ook al ras den naam van aqua vitae, eau de vie, levenswater, verkreeg. Dat begrip van den steen als panacee en verjongingsmiddel drong overal door. Omstreeks 1700 sprak de Fransche reiziger paul lucas te Bursa in Klein-Azië eenen Derwisch, een man ervaren in vele talen, die er uitzag als iemand van in de dertig jaren, maar die toch verzekerde meer dan honderd jaren oud te zijn, en die bovendien beweerde, dat hij, drie jaren geleden, den Franschen alchemist nicolas flamel met zijne vrouw levend en gezond in Oost-Indië gezien en gesproken had. Flamel, nu stierf op 8Ojarigen leeftijd in 1418 en zou dus, toen de Derwisch hem zag, meer dan 360 jaren oud zijn geweest. — Het geloof aan de krachten des steens als panacee nam intusschen reeds in de 16e eeuw zeer af, om in het begin der 18e eeuw geheel te verdwijnen.