hielp echter weinig, daar vele vorsten zich als voorstanders der alchemie deden kennen, waaronder keizer rudolf II, de Hermes der Duitschers, gelijk men hem heette, wel een der voornaamsten was, terwijl het geloof aan de transmutatie der metalen bovendien niet zelden in de regtsgeleerden een krachtigen steun vond. Veel meer deed op den duur de bestrijding der alchemie door de pen van een aantal geleerden, zooals in de 16de eeuw van th. erastus, herman conring, werner rolfink en athanasius kircher, in de 17de eeuw gevolgd door een nog grooter aantal, die het geloof aan de alchemie althans onder de geleerden en beschaafden zeer aan het wankelen bragten, vooral, wanneer zij, gelijk met henricus cornelius agrippa en later met george ernst stahl het geval was, vroeger ijverige aanhangers der alchemie waren geweest.
Gedurende den grootsten bloeitijd der alchemie vond deze in Europa in alle standen ijverige beoefenaars. Geestelijken, vooral ordesgeestelijken, artsen en apothekers, groote heeren en ambachtslieden, en niet weinig vorsten hielden zich met alchemie onledig. Vooral in de 16de en 17de eeuw vertoonde zich in Europa eene menigte reizende alchemisten van professie. Sommigen daarvan waren op reis gegaan, ten einde hier of daar in het bezit van het groote geheim te komen; zoo zij zich soms aan bedriegerij schuldig maakten, bestond dit vooral daarin, dat zij zich als verder gevorderd voordeden dan zij inderdaad waren, ten einde den een of anderen vermogenden dilettant daardoor over te halen hen op zijne kosten te laten laboreren. Het grootste aantal er van bestond echter uit gelukzoekers, die met de algemeene ingenomenheid met alchemie hun voordeel trachtten te doen, door zich voor adepten uit te geven en, onder voorwendsel van de bereiding van den steen der wijzen te zullen toonen, den ligtgeloovigen aanmerkelijke geldsommen af te zetten. Van de behendige goochelkunsten, waarmede zij hun voorgeven staafden, van de verschillende wijzen, waarop zij het werk, wanneer iemand dwaas genoeg was zich met hen in te laten en met geld te ondersteunen, wisten te rekken en inmiddels hunne slagtoffers te plunderen, tot zij eindelijk, wanneer zij geen geld meer krijgen konden, of bemerkten dat zij gewantrouwd werden, spoorloos verdwenen, — van dat alles zal ik niet spreken.