Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/278

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 

DE WOLFSMELKBOOM DER KANARISCHE EILANDEN.[1]

 

 

Rondom Santa Cruz op Tenerifïe ziet men een allerzonderlingst gewas, dat dikwijls in groote groepen van kantige zuilen op de rotsen voorkomt; het is de Euphorbia canariënsis (el Cardon der Spanjaarden); het schijnt ter naauwernood eene plant te zijn; immers, in de plaats van bladen, heeft het langs de kanten telkens twee kleine, benedenwaarts gebogene doornen, die de plaats van een blad bekleeden; de takken, die zonder eenige regelmaat uit de oksels dier doornen ontspringen, zijn vier- of ook dikwijls vijfkantig, zij strekken zich een weinig, niet meer dan noodig is, zijwaarts uit en gaan dan kaarsregt naar boven. Eene oude plant vormt aldus, terwijl hare takken zich steeds op nieuw verdeelen, eene ondoordringbare groep van tot 16 voet hooge, meer dan armdikke zuilen. Daar de eerste takken reeds digt boven den grond te voorschijn komen, is de eigenlijke hoofdstam daarbij niet meer te onderkennen; de takken toch dalen eerst naar den grond en gaan dan regt als kaarsen naar boven. Er zijn dergelijke groepen, die twintig voet in diameter hebben.—De jonge plant is eene regte, kantige zuil, maar na eenige jaren begint zij zich te vertakken en krijgt dan met hare regt-opgaande, den hoofdstam omgevende takken al het aanzien van een kerkkandelaar met kaarsen (candelabre). Daar de Euphorbia canariënsis langzaam schijnt te groeijen, mag men vooronderstellen, dat dergelijke groote exemplaren, als waarvan boven is gesproken, eenen aanmerkelijken ouderdom bezitten. De wortelen, die alle uit den penwortel ontspringen, zijn met eene dikke, bruine, afbladerende kurklaag bekleed; zij vertakken zich naar alle zijden en kunnen bij groote exemplaren tot op eene lengte van 50 voet vervolgd worden. De roode, onaanzienlijke

  1. Zie h. schacht, Madeira und Tenerife, S. 127; Neues Repert. ƒ Pharm. Bd. VIII, 1859, S. 262.