Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/300

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
274
ALCHEMIE.

medegedeelde geschiedenissen behooren tot de meest raadselachtige in de geschiedenis der alchemie. En toch, indien men bedenkt, hoe ver het iemand brengen kan in de kunst van bedriegen, of, wil men voor sommige zoogenaamde adepten een zachter woord, van mystificeren, wanneer hij zich daarop ex professo toelegt, dan wordt men na eene bedaarde overweging van die berigten gedwongen te erkennen: dat de meest beroemde alchemisten zeer behendige goochelaars zijn geweest.—In de tweede plaats kan men het ook daarom er voor houden, dat geen alchemist ooit een adept geweest is, omdat de wegen tot de transmutatie, welke de alchemisten, blijkens hunne geschriften, gewoon waren in te slaan, daartoe niet konden leiden, en er tevens in die geschriften zooveel blijken voorkomen van het hoogst gebrekkige van hunne denkbeelden over de zamenstelling der ligchamen, dat men met geene mogelijkheid kan aannemen, dat zij door proeven tot zekerheid zouden zijn gekomen aangaande een punt, dat, bij de tegenwoordige zoo veel verder gevorderde kennis en bij de thans zooveel krachtiger scheikundige hulpmiddelen, voor de scheikundigen van onzen tijd nog altijd eene onuitgemaakte zaak is en blijft. Wat kan men aangaande zulk een moeijelijk te beslissen punt verwachten van proefnemers, die het te voorschijn brengen van koper uit blaauwe vitriool voor eene verandering van dit laatste in koper aanzagen, en die goudkleurige metaalmengsels, zooals pinsbek of dergelijke, voor goud hielden?

Trekken wij nu het hier en vroeger gezegde in ééne slotsom te zamen, dan zal het deze zijn. De enkelvoudigheid en onontleedbaarheid der metalen is nog niet bewezen, derhalve ook niet de volstrekte onmogelijkheid van de verandering van het eene metaal in het andere. De grondleggers der alchemie en hunne opvolgers gingen verder; zij stelden die ontleedbaarheid en zamengesteldheid vast, zeker op ongeldige gronden, maar die op het toenmalig standpunt der physische kennis niet zoo vreemd en verwerpelijk waren. Dat men zoodoende kwam tot het geloof aan de transmutatie en, aan deze geloovende, naar middelen zocht om onedele metalen in kostbaar goud, den grondslag van allen rijkdom, gelijk men toen en later nog dacht, te veranderen, was allezins natuurlijk. Maar zoo kreeg de alchemie een onbetwistbaar regt om te bestaan. Bovendien heeft de alchemie