ook nog een even onbetwistbaar regt op onze belangstelling, daar de alchemisten het waren, die het eerst de groote kunst, om physische waarheden door middel van proefnemingen te ontdekken, in praktijk hebben gebragt, en niet minder, omdat de alchemie, gelijk ik vroeger zeide, de moeder is geweest der scheikunde, of liever, omdat de alchemie de scheikunde zelve was in haar, zeker zeer eenzijdig, wordingstijdperk.—Aan den anderen kant mogen wij gerust aannemen, dat tot dusver de transmutatie der metalen niet ontdekt, noch bewerkstelligd is. En op het tegenwoordig standpunt van onze physische en chemische kennis ter eene zijde, en van onze meer ontwikkelde begrippen van volks-huishoudkunde ter andere, mogen wij het er ook voor houden, dat het zoeken naar den steen der wijzen nu nog een vruchtelooze arbeid zijn zou,—dat, zoo men er ooit toe komen mogt de transmutatie der metalen te ontdekken, de scheikunde die ontdekking doen zal op een veel hoogeren trap van ontwikkeling dan de tegenwoordige,—en eindelijk, dat die ontdekking, zoo zij geschieden mogt, van hoeveel wetenschappelijk belang zij ook zeker wezen zou en welke praktische uitkomsten daaruit zouden kunnen verkregen worden, toch, op zich zelve beschouwd, niet die heilrijke gevolgen voor het menschdom zoude hebben, welke de oude alchemisten er van droomden, daar de welvaart en het geluk der natiën op geheel andere grondslagen berusten, dan op het bezit van groote hoeveelheden gouds.
Januarij, 1860.