Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/302

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 

DE NOORDELIJKSTE GRENS VAN DEN AARDAPPELBOUW[1].

 

 

Zoo als bekend is, is sedert meer dan 100 jaren eene protestantsche zending op Labrador werkzaam, die met meer dan gewone volharding tot op onze dagen is voortgezet; en in vier posten, Hoffenthal, Naïn, Okkak en Hebron, alle aan de kust gelegene plaatsen, verdeeld is. Slechts eenmaal in het jaar bezoekt een Europeesch schip deze zendingsposten om de gemeenschap tusschen haar en de overige wereld te onderhouden. Onder de berigten, die het laatste schip heeft aangebragt, wordt in een brief uit Hebron van 27 Augustus 1858 het volgende vermeld: "In den verleden herfst mogten wij ons over een gezegenden tuinoogst en wel bijzonder van aardappelen verheugen, zoo als men dien nooit hier te Hebron gezien heeft. De grootste aardappel woog 20½ lood en aardappelen van 12 tot 16 lood had men korven vol. Ook waren zij tamelijk van smaak." Dit berigt is als bijdrage tot de geographie der planten niet zonder gewigt, daar Hebron het noordelijkste punt aan de oostelijke kust van Noord-Amerika is, waar de aardappel nog gedijt. Hebron ligt namelijk op 58° 15' noorderbreedte, derhalve in poolshoogte geen 20 Duitsche mijlen van Groenland verwijderd, waar de aardappel niet meer tot rijpheid komt. Aan de Mackenzie-rivier bereikt de aardappel den 65sten breedtegraad, het uiterste punt van zijne verbreiding op het Noord-Amerikaansch vastland in 't algemeen. In Europa komt hij nog onder den 70sten graad noorderbreedte voor.

  1. Uit petermann's Mittheilungen über wichtige neue Erforschungen auf dem Gesammtgebiete der Geographie, 1859, 3es Heft.