Men heeft de natuur-wetenschap wel eens beschouwd als zijnde een middel tot eenzijdige ontwikkeling van den geest ten koste van het hart, als eene vijandin van alle poësie, omdat zij slechts waarheid, geene verdichtselen verkondigt.
Valsche beschuldiging voorwaar! Slechts zij kunnen dit beweren, die de natuur niet kennen, of wier gemoed onvatbaar is om de heerlijke harmonie van al het geschapene te gevoelen en te bewonderen.
Die harmonie openbaart zich vooral in de schoone overeenkomst tusschen doel en middel, en nergens is deze op treffender wijze zigtbaar dan bij de bewerktuigde wezens, planten en dieren. Het doel is hier: instandhouding der soort bij gedurige wisseling der individu's, die de eerste tijdelijk vertegenwoordigen, en aan dit doel worden de meest verschillende en daaronder allerbewonderingswaardigste middelen dienstbaar gemaakt.
Onder die middelen nemen de verblijfplaatsen, de woningen der dieren eene eerste plaats in. Wie toch heeft niet wel eens met belangstelling de vogels gade geslagen, terwijl zij hunne nesten bouwen? Wie heeft niet meermalen met bewondering stil gestaan bij het kunstig webbe eener spin, of zich verbaasd over de keurige netheid der uit was gebouwde vakjes, die eene honigraat zamenstellen?
Maar die belangstelling, die bewondering en verbazing klimmen