Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/304

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
278
DE BOUWKUNST DER DIEREN.

nog, zoodra de onderzoekende blik zich rigt op de wijze, waarop zoo kunstige gewrochten worden voortgebragt, wanneer het blijkt, dat zij het voortbrengsel zijn van hoogst zamengestelde bewegingen, van eene zamenwerking van verschillende ligchaamsdeelen tot een gemeenschappelijk doel, en het kan niet anders, of de overweging daarvan wekt tot nadenken over de drijfveêren, welke de dieren tot deze en andere handelingen aansporen.

Eer wij dan ook overgaan tot eene eenigzins nadere beschouwing der voortbrengselen van de dierlijke bouwkunst, zal het noodig zijn iets te zeggen over de zielsvermogens der dieren in het algemeen, ten einde aan de latere vermelding der feiten eene leidende gedachte ten grondslag te geven en den sleutel te vinden, die tot de geheime, aan ons oog onttrokken bron van vele hoogst merkwaardige verschijnselen toegang verleent.

 

Men is gewoon de groote kunstvaardigheid, welke vele dieren in het bouwen hunner woningen aan den dag leggen, aan een hun aangeboren instinkt toe te schrijven.

Een woord is echter geene verklaring. Eerst moet de vraag beantwoord worden: Wat is instinkt?

Die beantwoording, zal zij eenigzins voldoende zijn, kan eerst langs eenen eenigzins langen omweg geschieden.

Wij komen tot de kennis van de zielsvermogens der dieren op volkomen dezelfde wijze, als wij tot kennis van menschen komen, namelijk door hunne handelingen of het door die handelingen tot stand gebragte te beschouwen.

Inderdaad zijn de mensch en alle dieren met hem "handelende wezens," in tegenstelling met de planten, die steeds lijdelijk zijn. Uit de handelingen der dieren nu besluiten wij, dat zij zelf bewustzijn bezitten, dat is, dat zij weten, dat zij bestaan, en daaruit leiden wij verder de gevolgtrekking af, dat die handelingen bestuurd worden door een beginsel, meer of min gelijkende, zij het dan ook op verren afstand, op het onstoffelijke in den mensch werkzame beginsel, dat wij gewoon zijn "ziel" te noemen.

Echter komen wij, bij eene aandachtige overweging der handelingen