Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/321

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
295
DE BOUWKUNST DER DIEREN.

pen, ongestoorden slaap door te brengen. Eerst wanneer de zomerwarmte de sneeuw weder doet smelten en de Alpenplanten ontluiken, ontwaken de marmotten tot een nieuw leven. Zij verlaten hunne dompige winterwoningen, houden bruiloft en brengen de wittebroodsweken in hunne zomerverblijven en in Gods vrije natuur door.

In onderscheiden werelddeelen komen nog andere soorten van marmotten voor, die echter in levenswijze, voor zoover men deze kent, weinig van de Zwitsersche verschillen. Maar er zijn nog andere met de marmotten overigens na verwante dieren (het geslacht Spermophilus vormende), die zich van deze onderscheiden door het bezit van wangzakken, waarin zij tijdelijk eene groote hoeveelheid voedsel kunnen bergen, hetwelk zij vervolgens naar hunne onderaardsche woningen brengen, en aldus eene voorraadschuur voor het ongunstige jaargetijde aanleggen. Een dezer dieren is de Ziesel (Spermophilus citillus), een diertje, dat aangetroffen, wordt in zuidoostelijk Duitschland

De ziesel
De ziesel (Spermophilus citillus).

en verder in oostelijk Europa tot aan het Altaïgebergte in Azië toe. De holen, die de ziesel graaft, zijn dikwijls zes tot acht voeten diep. Daarin verzamelt hij zijn voorraad van voedsel, bestaande uit wortels en zaden van onderscheiden planten, en houdt er ook, gedurende het koudste jaargetijde, zijnen winterslaap. Elk hol heeft slechts een enkel toegangskanaal. Zoodra het in den herfst begint koud te worden, verstopt de ziesel de opening daarvan, maar, voor hij zich te slapen legt, graaft hij van uit zijn leger een nieuwen gang