Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/342

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
314
DE BOUWKUNST DER DIEREN.

echter den winter, in den modderigen bodem begraven, in een toestand van winterslaap door. Hetzelfde doen de krokodillen en alligators in de heete luchtstreek, wanneer hun gedurende het drooge jaargetijde hun gewone voedsel ontbreekt. De wijze echter, waarop zij daarbij in den bodem indringen, kan geen graven, maar veeleer een inwoelen genoemd worden. Indien dan later de modder verdroogt, kan het gebeuren, dat het dier zich slechts met moeite daaruit weder een weg naar buiten baant. Zoo verhaalt v. humboldt, dat eens een Indiaan, die des zomers zijne hut op eenigen afstand van een meer had opgeslagen, daarin op eene bank zittende, plotseling den grond daaronder met groote kracht voelde opligten, waarna een Alligator daaruit te voorschijn kwam, die echter ijlings de vlugt nam.

 

Ook vele visschen hebben een en winterslaap en brengen het koude jaargetijde in den modder door. Dit geldt b.v. van alle Cyprinoiden, waartoe de karpers, zeelten, vorens en meer andere behooren. Daar deze visschen van plantenvoedsel en waterinsekten leven, zouden zij des winters van honger omkomen, indien de natuur hun niet op deze wijze ware te gemoet gekomen.

Er zijn ook visschen, die, zonderling genoeg, zich eerst buiten het

Callichtys asper
Callichtys asper.

water begeven en zich dan in den weeken bodem begraven. Dit wordt althans verhaald van den de zoete wateren van Zuid-Amerika